De psychodramatische methode kan – mits op bepaalde punten aangepast – zeer efficiënt worden benut, om zeer intensief met dromen te werken. De hier beschreven werkwijze is geïnspireerd op de Elefthery–methode die in haar basisbenadering in belangrijke mate steunt op het klassieke Moreniaanse verloop. Dean en Doreen Elefthery (leerlingen van Moreno) gaven echter deze Moreniaanse werkwijze een duidelijk persoonlijk stempel door de sterke accentuering van een beveiligende sfeer (Verhofstadt–Denève, in druk). Voor de Moreno–benadering verwijs ik de geïnteresseerde lezer naar enkele geschriften van Moreno waarin het droomonderwerp wordt behandeld (1946, 1950, 1959a, pp. 235–252, 1959b, 1959c), naar Moreno en Moreno (1969, pp. 242–243), naar Moreno en Elefthery (1982) en, over Moreno, naar Leutz (1974, pp. 120–128, 1986), Kruger (1978), Meillo (1985) en Nolte (1977).
Hieronder volgt een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een droomsessie bij een therapiegroep van adolescenten. Daarna wordt de sessie besproken vanuit een aantal Moreniaanse basisperspectieven en het ontwikkelingsgericht therapeutisch model.
Voor een vergelijking van onze droombenadering met groepsbehandelingen vanuit andere theoretische kaders (Gestalt, psychoanalytisch, Jungiaans, enzovoort) verwijs ik naar Verhofstadt–Denève (in druk).
De groep bestaat uit zeven adolescenten (jongens en meisjes van 15 tot 17 jaar) met typische adolescentieproblematiek: identiteitsstoornissen, (ernstige) relationele problemen, neiging tot depressie, gebrekkig functioneren op school, gemis aan zelfvertrouwen, (ernstige) existentiële problematiek, en bij twee van hen suïcidedreiging (vergelijk: Verhofstadt–Denève, 1991). De jongeren hebben zich individueel (of mede via hun ouders) voor behandeling aangemeld. Na twee individuele gesprekssessies stelde de therapeut de mogelijkheid voor om aan een groepsprogramma deel te nemen. Er werd afgesproken dat zij na twee groepssessies zelf mochten beslissen voor het individuele of het groepsprogramma. Kozen zij voor het groepsprogramma, dan werd tevens de verbintenis aangegaan de volledige cyclus af te werken, wat neerkwam op drie uur per week gedurende minimaal vijftien weken.
Het is de zesde sessie. De vorige bijeenkomsten verliepen grotendeels volgens het algemene verloop van een klassieke psychodramacyclus (zie Blatner, 1975; Verhofstadt–Denève, 1994; Verhofstadt–Denève, in druk). De groep wordt geleid door de auteur als ‘director’ (Dir.) en een co–therapeut (co–director) die hier optreedt als ondersteunende ‘dubbel’ van de protagonist (zie verder). De groepsleden zijn vertrouwd met deze werkwijze. Er heerst een zeer veilige en open groepssfeer. De jongeren hebben een hoog niveau bereikt van ongedwongen, wederzijdse verbondenheid en vertrouwdheid. Verscheidene leden delen mee dat het gevoel zich als persoon aanvaard te weten (met mogelijkheden en beperkingen), zowel door de groepsleiders als door de groepsleden, voor hen als nieuw en waardevol wordt ervaren. ‘Alles kan, niets moet, als we elkaar maar geen pijn doen’, zo vat iemand de sfeer samen.
Hoofdfasen |
Substadia |
---|---|
1 Warming–up–fase |
|
2 Actiefase |
|
Warming–up van de protagonist |
a Korte droombeschrijving |
b Constructie van de slaapruimte |
|
c Constructie van de dag die aan de droom voorafging |
|
d Herdroming (liggend in bed) |
|
Droomactie |
e ‘Stap in de droom’/interpretatie droominhoud |
f Droomherstructurering |
|
g ‘Stap in de vernieuwde droom’/ interpretatie |
|
Terugkeer naar de realiteit |
h Droom–exit |
i Ontwaken/slaapkamer–exit |
|
j Beknopt psychodrama met ‘reële’ andere(n) |
|
3 Uitwisselingsfase (Sharing) |
1 Warming–up–fase
In deze fase wordt gepoogd een droomsfeer te creëren en naar een protagonist toe te werken.
Dir.: Vandaag gaan we iets zeer speciaals doen. we gaan met dromen werken. Misschien word jij de hoofdspeler, misschien niet. Laat je verbeelding gaan, ook als je nooit, of niet concreet droomt. Dit verbindt tot niets, je ziet wel later. Sluit je ogen en mijmer rustig weg, neem je tijd. later vertel je alleen wat jij wil, de rest hou je voor jezelf. maar laat nu je herinnering de vrije loop…
Dan laat men de deelnemers een vijftal minuten ‘droomtijd’.
….
Dir.: Wie zou er graag iets vertellen?
Hierop volgt een amalgaam van kleurrijke droomverhalen: er wordt gevlogen over de daken; men ervaart macht, maar ook onmacht en vernedering. Positieve en negatieve herinneringen uit de kindertijd, erotische dromen, Kafkaïaanse nachtmerries, maar ook eenvoudige dagresten (kleine strubbelingen en voorvallen die men tijdens de voorbije dagen beleefde) worden in een open sfeer gedeeld. Er ontstaat een zwevend collectief droomklimaat. Ook degenen die aanvankelijk verklaarden ‘ik droom nooit’, herinneren zich opeens diverse droomflarden.
Op de vraag van de director, of iemand de vertelde (of een andere) droom verder wil uitdiepen, wordt positief gereageerd. Martin, een opgeschoten jongen van 16 jaar, vraagt om aan zijn droom verder te mogen werken. Hij kwam in therapie vanwege steeds vaker voorkomende onverwachte agressieve reacties die dikwijls samengingen met fysiek geweld. Onlangs verdween hij voor een paar dagen, wat zijn ouders veel angst bezorgde daar hij vier maanden geleden een zelfmoordpoging ondernam. ‘Ja in die tijd liep alles mis: op school, thuis, met mijn meisje Joke.’ Hij heeft ernstige problemen met zijn ouders, vooral met zijn vader. Martin schaakt graag, maar haat de school. Hij spijbelt vaak. Hij vindt dat zijn ouders al te nadrukkelijk gericht zijn op de studie ‘alsof er niets anders bestaat in het leven…, ze zijn ook veel te bezorgd als ik eens even wegblijf, ik had toen gewoon een nachtje doorgeschaakt met een vriend en nadien wat uitgeslapen. en daarna ben ik terug naar huis gegaan, is dat nu zo erg!?’
2 Actiefase
Zoals in het klassieke psychodrama kan de actiefase worden ingeleid zodra voor iedereen duidelijk is wie de protagonist zal zijn. In een droomsessie verschilt deze fase wel enigszins van de actiefase uit het klassieke psychodrama.
Drie hoofdfasen kunnen worden onderscheiden, elk nog verder ingedeeld in een aantal substadia. Schematisch ziet dit verloop er uit zoals weergegeven in tabel 1.
Hieronder volgt nu het concrete verloop van de actiefase, telkens met aanduiding van het betreffende substadium.
a Korte droombeschrijving
De director gaat naast Martin zitten.
Dir.: Martin, kun je nog even kort de droom vertellen waaraan je graag zou willen werken?
Martin: Ik ben alleen in het bos. In de verte hoor ik angstig hulpgeroep. Ik loop in die richting, ik heb het heel moeilijk. Ik kom bijna niet vooruit. Opeens zie ik een brandend kasteel. Ik hoor nog steeds de hulpkreet, dring het kasteel binnen maar kom te laat. De persoon beweegt niet meer. Ik…
Dir.: Goed Martin, je hoeft er nu niets meer over te zeggen, straks ga je met de hulp van de groep jouw droom actief verkennen. Wanneer had je die droom voor het eerst?
Martin: Ik denk zo'n twee maanden geleden; sedertdien droom ik dit bijna elke week. Het is vreselijk. Ik heb soms angst om in te slapen.
Dir.: Heb je daar al met je ouders over gesproken?
Martin: Nee, zij hebben daar geen weet van, wel met Jane, mijn oudere zus. Zij zegt dat ze vroeger ook zo'n reeks nachtmerries had en dat die na zekere tijd vanzelf wegbleven.
b Constructie van de slaapruimte
Dir.: Martin, in welke kamer heb jij twee maanden geleden je droom gehad?
Martin: In mijn slaapkamer.
Dir.: Wil je hier, binnen deze groepsruimte, zo nauwkeurig mogelijk je kamer beschrijven. Waar is de deur?
De groepsleden schuiven wat achteruit zodat Martin in de groepsruimte meer plaats krijgt om zijn kamer te laten zien.
Martin: Het is een zolderkamer met een groot schuin dakraam. Hier is de deur, links is er een boekenrek met brede planken. Op de tweede plank, hier, ligt mijn schaakbord. een cadeau van mijn vader toen ik twaalf werd.
Martin toont waar het schaakbord ligt, dan loopt hij verder heel zijn kamer rond en beschrijft de belangrijkste objecten, het meubilair, wat hij door het venster ziet, de posters aan de muur.
Dir.: En waar staat je bed Martin?
Via twee gemakkelijke stoelen, waarin Martin languit kan liggen, wordt het bed op de ‘juiste’ plaats in de slaapkamer neergezet.
c Constructie van de dag die aan de droom voorafging
Dir.: Martin, weet je nog wat je gedaan hebt de dag van je droom, en als je het niet meer weet, hoe zou die dag dan verlopen kunnen zijn?
Martin: Ik denk dat het een zaterdag was. Ja, het was een zaterdag.. Ik ben rond twaalf uur opgestaan, mijn moeder had net het middagmaal klaar. Ik heb toen een kop soep genomen. Mijn vader was er ook, hij vroeg mij wanneer de volgende proefwerken waren op school. en of ik de stof al kende. Ik kon het niet meer aanhoren en ben zonder te antwoorden weggegaan.Ik voelde mij rot, altijd hetzelfde gezeur!. Eerst ben ik naar Karen gegaan, mijn meisje, en nadien ben ik Bart gaan opzoeken, die heeft een schaakcomputer, machtig, ik ben daar tot 's nachts gebleven en rond twaalf uur ben ik naar huis gegaan...
Martin voert op verzoek van de director alle acties na de thuiskomst zo getrouw mogelijk uit: Ik sluip het huis binnen. neem nog iets uit de koelkast en loop op mijn tenen naar boven. Ik doe de deur van mijn kamer open en ga op mijn bed liggen. Ik ben moe en wil slapen... Martin gaat liggen op de twee stoelen.
Dir. (komt naast Martin staan): Martin je gaat nu slapen.hoe lig je om te slapen, wat heb je aan?
Martin: Ik lig op mijn linkerzij met mijn gezicht naar de muur, mijn linkerarm onder mijn hoofdkussen, mijn rechterarm schuin over mijn hoofd. Ik heb mij niet uitgekleed, ik ben te moe., ik heb enkel mijn schoenen uitgedaan en lig boven op de dekens.
d Herdroming (liggend in bed)
Dir. (komt naast Martin staan): Martin, je gaat inslapen.. en dromen. je moet geen angst hebben. je bent niet alleen. droom je droom. wat zie je?
Martin (met gesloten ogen): Ik ben in het bos...
Dir.: (legt een hand op de ogen van Martin, spreekt met gedempte stem en laat hem een paar minuten de tijd om zijn droom rustig ‘slapend’ weer op te roepen). Droom verder Martin. naar het midden van je droom. en naar het einde...
e ‘Stap in de droom’/interpretatie droominhoud
Dir.: Ben je klaar met je droom, Martin?
Martin knikt.
Dir.: Nu gaat er iets heel bijzonders gebeuren Martin, je gaat in je eigen droom stappen. Je gaat opstaan uit je bed, je ogen open doen en je zult in je droom staan. Jij mag zelf kiezen in welk moment van je droom je nu zult komen. Kom, ga zitten… doe je ogen open. sta recht. wat zie je?. waar ben je?...
Martin: Ik zie nevel in het bos, alles is vochtig en fris, het gras, de blaadjes, de donkere stammen. Ik ruik de natte aarde. Ik voel me goed. Deze plek doet me denken aan. de graalridders, toch is er iets onheilspellends, onvatbaar, ik voel me erg alleen...
Co–dir. (staat achter Martin, legt een hand op de schouder van Martin en dubbelt in de ik–vorm alsof de protagonist zelf aan het woord zou zijn): Wat betekent dit voor mij? Waaraan herinnert mij dit?
Martin: Ik weet het niet. nee. of misschien heeft het wel iets te maken met opa's tuin. daar ging ik in de vakantie naartoe. het was heerlijk rustig in opa's grote tuin, een echt aards paradijs. Soms was Jane ook mee, dan speelden we Tarzan en klommen als aapjes in de bomen.. .
Dir.: Wat gebeurt er verder Martin?
Martin: Ik hoor opeens roepen, in de verte, ‘kom!!!’: een angstige, akelige hulpkreet van iemand die in nood is.
De director zegt snel aan Peter (een groepslid) de kreet na te bootsen.
Peter (als hulp–ego) roept: ‘Kom!!! Kom!!!’
Dir.: Martin, wie roept daar? Wat gaat er in je om?
Martin: Ik weet het niet, maar het is zo onbeschrijfelijk akelig. Ik ben bang. Ik wil helpen, maar voel me machteloos. Ik kom niet vooruit, mijn benen zijn als lood.Ik krijg mijn voeten bijna niet van de grond. Ik doe al wat ik kan, krijg takken in mijn gezicht. Ik blijf wanhopig lopen in de richting van de kreet...
Martin stapt moeizaam, zoals hij het beschrijft, in de richting van het hulpgeroep.
De director geeft een teken aan Peter om opnieuw te roepen.
Peter: Kom!. Kom!...
Dir.: Wat doe je dan Martin?
Martin: Ik zie opeens een brandend kasteel. De kreet is er nog, maar zwakker...
Peter (minder luid): Kom!. Kom!...
Co–dir.(dubbelt in ik–vorm): Wie roept daar? Waaraan doet deze hulpkreet mij denken?
Martin: Ik weet het niet. Ik voel me misselijk. Ik dring het brandende kasteel binnen. een lange gang. links en rechts deuren. uitslaande vlammen en rook. ik adem moeilijk. waarom hoor ik niet meer roepen?. Ik trek een deur open, daar ligt iemand languit op de grond, met zijn voorhoofd tegen de vloer...
De director geeft een signaal aan Peter. Peter gaat op de grond liggen zoals Martin het beschrijft.
Martin: Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. ik wil het gezicht van de persoon zien. ik draai het lichaam om... (Martin trekt Peter op zijn rug) verschrikkelijk. een onherkenbaar verkoold gezicht. ik voel me enorm schuldig en weet niet waarom...
Dir.: Wie ligt daar? Je hoeft het niet te zeggen, je kunt dit ook voor jezelf houden...
Martin: Ik weet het niet. ik weet het niet.. het is gewoon verschrikkelijk. telkens opnieuw zie ik dit gruwelijke beeld. ik weet het niet. misschien wil ik het niet weten.?
Dir.: Wat gebeurt er dan?
Martin: Ik word wakker, helemaal bezweet. op een nacht moet ik ook geroepen hebben, want mijn moeder stond naast mijn bed, ze zei: ‘Martin jongen, rustig, wat is er.’?
‘Het is over. ik droomde alleen maar wat.’
f Droomherstructurering
Dir.: Martin, kom weer even op je bed zitten. rustig. het is jouw droom, jij hebt hier macht over, als jij het wilt, kun je de droom veranderen, anders beëindigen of eventueel nog iets toevoegen. in psychodrama is alles mogelijk. ga liggen. sluit je ogen en droom jouw droom zoals jij het wilt...
Martin ligt ontspannen op zijn bed, na een tijd begint hij zachtjes te glimlachen.
Dir. (na enkele minuten): Martin, wil je iets veranderen?
Martin: Ja, het moet totaal anders eindigen...
g ‘Stap in de vernieuwde droom’/interpretatie
Dir.: Goed, nu ga je weer in je droom stappen. sta op Martin. wat zie je?
Martin: Ik zie het brandende kasteel. ik hoor het geroep. ik ren zo hard ik kan, ik voel mij sterk. niets houdt mij tegen. ik kom in de brede kasteelgang. trek een deur open. de man ligt daar. hij leeft. reikt zijn armen naar mij... (Peter komt op). Hij steunt op mij. ik open een andere deur en sta opeens in een kerk, vol licht, een hoge gothische kathedraal. er zijn heel veel mensen. heel speciaal zie ik nog een vrouw en twee kinderen. ze zitten op kerkstoelen. dicht bij elkaar. de man gaat bij hen zitten.
De director neemt nog drie groepsleden bij de arm en plaatst ze in de groepsruimte, elk zittend op een stoel.
Co–dir.: Wat is hier gaande? Wat betekent dit voor mij?
Martin: Het is kerstnacht. het doet mij denken aan mijn kindertijd, toen wij met het hele gezin samen naar de nachtmis gingen. de kinderen mogen – een grote uitzondering – lang opblijven. overal brandende kaarsen, een zee van licht. met zijn allen zingen we ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’. Vader, moeder, Jane en ik. samen met alle andere mensen. (Martin zwijgt, hij geniet van het moment, maar krijgt het toch even moeilijk en huilt zachtjes).
Dir.: Dit is heel mooi Martin, het is van jou. geniet ervan. en als de droom nog terugkomt, zul jij hem altijd kunnen richten, vergeet dat niet!
h Droom–exit
Dir.: Is je droom ten einde Martin?
Martin: Ja.
Dir.: Goed., onthoud wat ik je gezegd heb: ‘Het is jouw droom, jij kunt hem veranderen zoals jij het wilt.’
Nu mag je terug in bed gaan. leg je rustig in slaaphouding, sluit je ogen...
Ondertussen vraagt de director de andere groepsleden (die het gezin voorstelden) weer in de kring te gaan zitten. Ook de ‘kerkstoelen’ worden verwijderd.
i Ontwaken/slaapkamer–exit
Dir. (na een paar minuten): Martin, hoe laat is het?. welke dag?
Martin: Het is tien uur, zondag. Ik rust nog wat. ik denk aan mijn ‘nieuwe’ droom. een goed gevoel...
Dir.: Martin, is er al iemand op?
Martin: Ik denk het wel. zeker pa. maar het is hier zo lekker. nog wat namijmeren. ik zit nog in de kerk...
Dir.: Martin, het is al tien uur geweest, ruik je de koffie nog niet?
Martin: Ja.Jane en ma zullen ook al op zijn. Ik ga toch maar even bij hen zitten... (Hij staat op, verlaat de slaapkamer – via de deur – en ‘gaat naar beneden’ naar de keuken).
Ondertussen zetten een paar groepsleden ‘het bed’ weg.
j Beknopt psychodrama met ‘reële’ andere(n)
Dir.: Martin, wie is er in de keuken?
Martin: Mijn pa, hij zit aan de keukentafel.
Martin plaatst een tafel en twee stoelen in de groepsruimte.
Dir.: Wil je kiezen wie van de groepsleden je vader zou kunnen voorstellen?
Martin kiest Peter.
Martin vertelt zijn droom aan zijn ‘vader’ (enkel het goede, getransformeerde deel). Via rolomwisseling, waarbij Martin als vader antwoordt, blijkt dat ook vader met enig heimwee terugdenkt aan vroeger, maar toch ook veel verwacht van de toekomst. Hij zou Martin willen opnemen in de zaak, ‘en dat is hard knokken en veel werk, niks voor je zus. jij zou mij daarbij moeten helpen.’ De keukenscène wordt na een minuut of tien afgerond en Martin wandelt samen met de director de keuken uit, de cirkel binnen de groepsruimte volgend, terwijl het ‘keukenmeubilair’ door een paar groepsleden wordt weggehaald.
Nu kan de actiefase worden afgesloten en de terugkeer van de protagonist naar de groep worden ingeleid. Deze overgang is voor sommige protagonisten niet zo eenvoudig en moet zeer zorgvuldig gebeuren.
Dir. (rustig naast Martin voortstappend): Martin, je hebt een lange weg afgelegd. nu ga je terug naar de groep. zij waren hier bij jou. zij hebben met je meegeleefd. je geholpen. vanaf nu mag jij rusten. je hebt heel hard gewerkt, nu is het hun beurt...
3 Uitwisselingsfase (‘sharing’): terugkeer naar de groep
De deelnemers sluiten hun stoelen aan tot een kleinere kring; de director gaat naast Martin zitten. De sharing krijgt dan verder het gebruikelijke verloop als in het klassieke psychodrama (vergelijk: Verhofstadt–Denève, 1988a, 1994).
Eerst richt de director zich tot de hulp–ego's. Zij geven weer hoe zij hun rol beleefden als vader (in het kasteel., in de kerk,. in de keuken), als moeder, als zuster. Na de reacties van elke hulp–ego zegt de director telkens dat ze weer zichzelf moeten worden: …‘en nu ben je niet meer de vader van Martin, nu ben je weer Peter!’ (ontrollingstechniek).
Vervolgens richt de director zich tot alle groepsleden (buiten Martin): Hebben jullie, in alles wat je hier hebt meegeleefd, iets herkend uit jullie eigen leven?
Vele groepsleden blijken diep getroffen door Martins droom. Er volgt een rijke sharing rond eigen droomverhalen, ervaringen rond droomveranderingen, herinneringen uit de kindertijd, ambivalentie van gevoelens in relatie tot de ouders, eindigheidsbeleving en gevoelens van eenzaamheid en schuld.
Zo vertelt Jan (een zeventienjarige jongen die in de vorige sessies zwijgzaam was): ‘Bijna elke nacht heb ik steeds dezelfde droom: na een wanhopig gevecht met mijn vader (een strijd die ik natuurlijk altijd win), plant ik met een grote zwaai een dolk in zijn hart. Dit geeft mij een gevoel van sterkte, macht. maar het maakt mij ook angstig en schuldig. Thuis weet niemand van deze droom af. Ik begrijp niet waarom hij steeds terugkomt. Ik zou ook wel eens in mijn droom willen stappen. Het doet goed om te zien dat je je vader ook kan redden. Ook dat is kracht!’
Het wordt een zeer uitvoerige, diep emotionele sharing waaruit de groepsleden veel leren over zichzelf en over de anderen. Hierbij dient te worden benadrukt dat tijdens deze sharing–fase de director geen enkele vorm van kritiek mag toelaten op de protagonist, die na dergelijke zeer persoonlijke onthullingen uitermate kwetsbaar is. Vandaar dat de groepsleden alleen eigen ervaringen mogen delen in de ik–vorm.
Een week nadien, in de zevende bijeenkomst, wordt (zoals steeds in het begin van elke sessie) even gereflecteerd op de vorige. Tussen Martin en zijn vader blijkt het iets beter te zijn gegaan: zo werd hij niet agressief of gefrustreerd toen zijn vader weer over de studie begon. Ze hadden ook samen een partijtje schaak gespeeld en Martin had pa schaakmat gezet. Hij had met enige verwondering aangevoeld dat zijn vader aangenaam verrast was door de goede zetten van zijn zoon. Het was een van de eerste keren in de laatste twee jaar dat hij een dergelijke positieve waardering van zijn vader had ondervonden.
De droom was ook weer opgedoken, maar ‘ik had hem onder controle, het was wel niet helemaal hetzelfde als hier, maar het was ook goed.’. Iedereen heeft met gespannen belangstelling geluisterd naar wat er verder in Martins droom nog allemaal was gebeurd.
Belangrijk is de totale sfeer waarin de droomsessie zich afspeelt. De protagonist moet zich veilig omringd voelen om de droom te durven herdromen, hem in externe handelingen om te zetten, angstwekkende scènes aan te durven en voor zichzelf te analyseren. De protagonist kan worden vergeleken met een duiker die via een kabel steeds in contact blijft met de schipper en de andere metgezellen die boven in het bootje zitten. Samen met zijn trouwe dubbelganger (co–director) kan hij rustig de wonderlijke, maar ook soms gevaarlijke diepzee verkennen. Hij weet dat als hij al te veel wordt bedreigd, zijn ‘dubbel’ hem steeds zal bijstaan en de schipper hem onverwijld naar boven haalt. Het is alsof de groepsleden en de director tegelijkertijd zeer ver en zeer dichtbij staan, maar in elk geval zijn ze zinvol aanwezig.
De groep is ondersteunend, aanvaardend en dringt zich niet op. Het is de unieke droom van de protagonist en hij wordt in de gelegenheid gesteld om – zo hij dit wenst en kan – de diepere betekenis van zijn droom te vatten. Ook als alle aanwezigen vermoeden dat zij de associatie tussen de manifeste droominhoud (het verhaal dat de protagonist uitbeeldt) en de latente droomgedachte (de onderliggende dynamieken en betekenissen) weten te leggen, zullen dergelijke duidingen worden vermeden. Het is het volste recht van de protagonist om zijn eigen produktie ook in haar diepe onbewuste causale verbanden, persoonlijk te analyseren.
Een belangrijke taak van de director bestaat er dan ook in, de protagonist in de gunstigste omstandigheden te brengen om deze zelfanalyse of ‘zelfverwezenlijking’, zoals Moreno het uitdrukt, mogelijk te maken. De fasen a, b, c en d (vergelijk tabel 1) moeten dan ook gezien worden als voorbereidingop sfeerschepping en zelfontdekking in de actieve droompresentatie (e). Daarom ook zal de director de protagonist niet te uitvoerig laten praten over de droom (a) of passief laten herdromen (twee à drie minuten) (d), maar veeleer de droom actief laten uitbeelden op een psychodramatisch handelingsniveau (e). Moreno noemt dit stadium de ‘dream–presentation’ (Moreno & Moreno, 1969, p. 242).
Om het handelings– en interpretatieproces van de protagonist te ondersteunen en te stimuleren zullen de director en vooral de co–director tijdens de droomactie (vergelijk tabel 1: e,f,g) niet duiden, maar wel naar gevoelens, associaties en betekenissen bij de protagonist informeren. De director gebruikt hierbij de jij–vorm: ‘Wat betekent dit voor jou?’ , ‘wat gaat er nu in je om?’. en de co–director (als dubbel van de protagonist) de ik–vorm: ‘Dit doet mij denken aan.’, ‘ik voel mij.’, ‘wat betekent dit voor mij?’ enzovoort.
Een cruciaal moment in de droomactie ontstaat bij de droomherstructurering (tabel 1: f) wanneer de protagonist wordt uitgenodigd om zijn droom naar eigen goeddunken te veranderen of af te werken. Moreno noemt dit de ‘re–training of the dream’ (Moreno & Moreno, 1969, p. 243). De meeste protagonisten gaan hier gretig op in. Hun totale houding verandert. Het is alsof zij door een nieuwe kracht worden gedreven. Het vermogen het eigen droommateriaal te objectiveren, en deze voorheen ongrijpbare (waan)gedachten en droomhallucinaties te reorganiseren, herschikken en uit te breiden, verleent hun een opmerkelijke innerlijke sterkte.
Maar het is ook dikwijls in dit stadium en voornamelijk tijdens de interpretatie van de geherstructureerde droominhouden (tabel 1: g) dat een ‘droomcatharsis’ optreedt, die volgens Moreno tot een psychische integratie kan leiden. Het volgende citaat van Moreno verwijst naar een bespreking van een droomtherapie bij een psychotische patiënt.
‘Hij wordt aangemoedigd de droom opnieuw te dromen, de droom op het toneel voort te zetten en hem tot een einde te brengen dat hem passend lijkt, of een einde dat hem in staat stelt tot een bijzondere overwinning op die krachten die zijn evenwicht verstoren. Dit gebeuren wordt een echt droomexperiment en kan tot een grondige catharsis aanleiding geven die men droomcatharsis kan noemen, hetgeen kan leiden tot een integratie van de gezonde en zieke delen van zijn psyche.’ (Naar de originele Duitse tekst: Moreno, 1959a, p. 274).
Moreno acht de fase van ‘re–training of the dream’ samen met een eventuele droomcatharsis het hoogtepunt van de psychodramatische droomverwerking. Deze ervaring zal een duurzaam positief effect hebben dat elke persoonlijke interpretatie van de kant van de protagonist overstijgt, of zelfs nog meer: ‘Interpretation is in the act itself’ (Moreno & Moreno, 1969, p. 244).
Bij vergelijking van de gehanteerde technieken in het klassieke psychodrama en het droom–psychodrama is er naast de faseverschillen ook een aantal technische verschillen. Om de zeer specifieke droomsfeer zo veel mogelijk te creëren en te behouden, worden alle technieken die te dicht bij de ‘realiteit’ aansluiten en zo de ‘droomtoestand’ van de protagonist zouden kunnen breken, tijdens de fasen e, f en g, niet toegepast. Zo zal de director niet aan de protagonist vragen om de antagonist en de andere hulp–ego's onder de groepsdeelnemers uit te kiezen. De director plaatst de hulp–ego's rechtstreeks in de groepsruimte en confronteert de protagonist er plotseling mee, vergelijkbaar met de situatie waarin droombeelden vluchtig voorbijschuiven. Ook het realiteitsconfronterende, inhoudelijk dubbelen van de protagonist door de co–director en de andere groepsleden en de inspreking van de hulp–ego's door de protagonist worden om die reden vermeden (vergelijk Verhofstadt–Denève, 1988a, 1988b, 1994).
Zoals reeds aangetoond in het voorbeeld, moet de fase van terugkeer naar de realiteit zeer voorzichtig en zorgvuldig gebeuren: van de droomactie naar het ‘slapen in bed, in de eigen slaapkamer’ (h), het langzaam ontwaken, het verlaten van de slaapkamer (i) en de eerste voorbereidende confrontatie met ‘reële’ anderen via een korte psychodramatische actie (j).
Evenals in het klassieke psychodrama moet ook hier ruim tijd worden gereserveerd voor de uitwisselingsfase. Droomsessies zijn niet alleen voor de protagonist, maar ook voor de andere groepsleden meestal zeer intens. Daarom moet iedereen ruim de kans krijgen om ervaringen en gevoelens te delen. Ook de protagonist zal een rijke sharing aanvoelen als een herkenning en erkenning van zijn diepste zijn. Dit zal het post–psychodramatisch effect van de droomsessie versterken. Moreno is ervan overtuigd dat er zoiets bestaat als ‘Post–psychodramatischer Suggestion’, te vergelijken met ‘Post–hypnotischer Suggestion’ (Moreno, 1959a, p. 274). De protagonist is nu in staat – aldus Moreno – datgene wat hij in de loop van de actieve droomproduktie aangeleerd had, op dezelfde droom of op analoge dromen toe te passen. De protagonist wordt zijn eigen droomtherapeut. Het is inderdaad meermalen gebleken dat men na een psychodramatische droomverwerking de indruk krijgt meer greep op de eigen dromen te verwerven en dat nachtmerries afnemen. Bovendien wordt het nu ook mogelijk efficiënter te gaan werken aan de reële oorzaken van de angstdromen zoals conflictbeladen relaties of ernstige existentiële vraagstellingen. In een aantal afzonderlijke publikaties wordt verder toegelicht hoe deze Moreniaanse visie op de psychodramatische droomverwerking en de verdere uitwerking via de Elefthery–methode (evenals het klassieke psychodrama) perfect toepasbaar zijn binnen een ontwikkelingsgericht therapeutisch denkkader (Verhofstadt–Denève, 1988a, 1988b, 1994; Verhofstadt–Denève, in druk).
Fundamentele concepten in de behandelde theorie zijn: reflectie (op zichzelf en wereld), dialectiek, existentiële vraagstellingen, zelfwaardering en gericht–zijn op ontwikkeling. Ik ga heel kort in op elk van deze punten.
Vertrekkend van de mens als PERSOON die tegelijkertijd subject (IK) en object (MIJ) in zich verenigt, is het IK in staat tot reflectie op en constructie van het MIJ (dit is het subjectieve fenomenologische beeld – of verhaal – over onszelf en de anderen).
Deze indeling is op een aantal punten te vergelijken met het schema van William James (1950, 1961) die het ZELF (in mijn model: PERSOON) opsplitst in I (‘the experiencing aspect of self as knower’) en me (‘the empirical aspect of personal experience, the knowledge of self as object or self as known’) en herinnert bovendien aan de these van Sartre waarbij de mens simultaan bewustzijn (pour–soi) en object (en–soi) is (Sartre, 1949, p. 33). Vergelijkbare aanduidingen vindt men bij George Herbert Mead (1964), Anne–Lise Løvlie (1982a en b) en in de narratieve benadering van Hubert Hermans (Hermans, 1992a en b; Hermans & Kempen, 1993).
Via het reflectieproces van het IK op het MIJ komt de mens noodzakelijk tot een aantal fundamentele vraagstellingen: Wie ben ik? (Zelf–Beeld). Wie zou ik willen zijn en worden? (Ideaal–Zelf). Hoe zijn de anderen? (Alter–Beeld). Hoe zouden de anderen moeten zijn? (Ideaal–Alter). Welk beeld hebben de anderen van mij? (Meta–Zelf). Welk beeld zouden ze van mij moeten hebben? (Ideaal–Meta–Zelf). Deze zes vragen vormen de basis van de constructie van een therapeutisch werkbaar, ‘levend’ persoonsmodel dat bestaat uit zes dimensies en uitgaat van een voor elk mens unieke, subjectieve (fenomenologische) interpretatie van zichzelf en de omringende werkelijkheid op verschillende bewustzijns– en handelingsniveaus. In andere publikaties is aangetoond dat dit fenomenologisch–dialectisch persoonsmodel als werkbaar referentiekader kan dienen voor de psychodramaturg in de benadering van het unieke levensverhaal van elke protagonist (Verhofstadt–Denève, 1988a en b, 1994).
In dit kader krijgt de dialectiek als drijvende kracht van het ontwikkelingsproces een beslissende betekenis. Belangrijk in deze visie is de positieve duiding van tegenstellings– en crisiservaring als motivationele kracht of op zijn minst als teken van dynamiek, psychische activiteit en persoonsontwikkeling. Deze visie wordt ondersteund door eigen follow–up–onderzoek en theoretische interpretatie via de principes van de dialectische ontwikkelingspsychologie (Verhofstadt–Denève, 1985, 1988a, 1991, 1994; Verhofstadt–Denève, Schittekatte & Braet 1993, 1994; Riegel, 1979; Buss, 1979; Basseches, 1984; Bidell, 1988).
In dit kader wordt verondersteld dat de zes persoonsdimensies, met name Zelf–Beeld, Ideaal–Zelf, Alter–Beeld, Ideaal–Alter, Meta–Zelf en Ideaal–Meta–Zelf in een dialectisch constructief tegenstellingsverband tot elkaar moeten staan. Belangrijk hierbij is dat al te strakke, vastgeroeste constructies over zichzelf en de anderen door de IK–MIJ–reflectie kunnen worden versoepeld, en gedeeltelijk geïntegreerd. Met andere woorden: de persoon kan via zelfreflectie en empathische inleving de bewustwording van al te extreme tegenstellingen en verstarde interpretaties bereiken. Na deze bewustwording, die soms gepaard gaat met crisiservaring, kan men de stap zetten naar relativering en opbouw van alternatieve, versoepelde constructies over zichzelf en belangrijke anderen.
Kan de dialectiek worden beschouwd als onderliggend proces van de ontwikkeling, dan verwijzen existentiële vraagstellingen naar belangrijke inhouden die verbonden zijn met de IK–MIJ–reflectie gedurende de verschillende levensfasen. Uit onderzoek blijkt dat voor kinderen en later ook voor adolescenten, veel vroeger en intenser dan men zou verwachten, fundamentele existentiële vragen van belang zijn die verbonden zijn met de specifieke menselijke conditie als: Waar kom ik (en de anderen) vandaan? Waar gaan we naar toe? Dit gaat dan vaak gepaard met angst, schuld– en eenzaamheidsgevoelens (Anthony, 1971; Mijuskovic, 1977a en b, 1979). Het is belangrijk dat men deze vraagstellingen bij zichzelf herkent en de angst– en schuldgevoelens als behorend tot de normale ontwikkeling interpreteert en aanvaardt (May, 1969; Mullan, 1992).
De positieve zelfwaardering wordt binnen dit kader beschouwd als de belangrijkste voorwaarde tot persoonsontwikkeling. Wanneer het gevoel ontbreekt gewaardeerd te worden door zichzelf (positief Zelf–Beeld) en door anderen (positief Meta–Zelf), dreigt stagnatie of zelfs deteriorisatie van het ontwikkelingsproces. De dialectiek wordt dan ‘negatieve dialectiek’.
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie wordt zeer speciaal rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende leeftijdsfasen (zoals van de ontwikkeling van de cognitie, de mogelijkheden tot zelfreflectie en de kennis over de anderen) samen met het onderkennen van effecten van specifieke ervaringen op latere ontwikkelingen (Verhofstadt–Denève, 1988a, 1994). Een belangrijke vraag hierbij is wat de kenmerken zijn van een positieve ontwikkeling. Wanneer zullen dialectische processen gunstig zijn voor de persoonsontwikkeling? Binnen een ontwikkelingsgerichte visie wordt hierbij gesteld dat er gestreefd moet worden naar een zo volledig mogelijke actualisering van eigen mogelijkheden in een zo harmonisch mogelijke relatie tot belangrijke anderen.
1. |
activering van de IK–MIJ–reflectie;
|
2. |
bewustwording en versoepeling van intrapsychische tegenstellingen en ontdekking van alternatieve interpretaties over zichzelf
en de omgeving;
|
3. |
erkenning en aanvaarding van existentiële spanningen;
|
4. |
versteviging van het zelfvertrouwen via waardering door zichzelf en anderen.
|
Deze vier punten worden hieronder kort toegelicht vanuit het droom–psychodrama van Martin.
Via de speciale sfeerschepping en de opeenvolgende opdrachten wordt de IK–MIJ–reflectie van de protagonist extra gestimuleerd tot in de diepste lagen van het bewustzijn. Martin ontdekte via zijn droom–psychodrama op zeer intense wijze (vergelijk: catharsis als vorm van positieve crisiservaring) dat de nachtmerries in belangrijke mate verbonden waren met zijn visie op zijn vader. Nu is de basis gelegd om aan deze vader–zoonrelatie te gaan werken (punt 1).
Zowel bij zichzelf (Zelf–Beeld) als bij zijn vader (Alter–Beeld), ontdekte hij eigenschappen die hij vroeger weinig of niet vermoedde: zo verklaarde hij later tijdens een volgende sessie: ‘Ja, hij heeft mij nodig. hij waardeert mij. en niet alleen om mijn schaakkwaliteiten’ (Meta–Zelf). ‘Ik wist niet dat ik zo veel voor hem voelde, anders had ik nooit zo hevig van hem gedroomd’ (Zelf–Beeld). Het is duidelijk dat in zijn subjectieve fenomenologische constructies nu naar alternatieve, soepeler interpretaties kan worden gestreefd (punt 2). In aansluiting hierop wordt de protagonist gesensibiliseerd om de voorheen bewust ervaren scherpe tegenstellingen, bijvoorbeeld tussen enerzijds zijn Zelf–Beeld (‘Ik ben niet lui, maar ik weet ook van het leven te genieten’) en anderzijds zijn Meta–Zelf (‘Hij waardeert mij niet’) te leren relativeren en naar een integratie toe te werken. Ook de beschreven ideaalbeelden krijgen in dit proces een hernieuwde inhoud waarnaar nu kan worden gestreefd. Zeer leerrijk zijn ook de ervaren tegenstellingen (en overeenkomsten) tussen droom en werkelijkheid, waarbij de werkelijkheid niet zo rampzalig is als in de oorspronkelijke droom, maar ook weer niet zo hemels harmonisch als in het geherstructureerde droomverhaal. Het reële leven ligt daar ergens tussenin en kan gezien worden als een integratie van deze beide extreme droomverhalen.
Aangezien droombehandelingen via psychodrama meestal zeer diep gaan, is de kans groot dat existentiële thema's opduiken (punt 3). In de psychodramatische droomverwerking van Martin was dit ook duidelijk het geval: de dreigende eindigheid van het leven van de ouders (hier speciaal de vader), het gevoel dat men hiervoor enigszins verantwoordelijk is, samengaand met schuld–, angst– en eenzaamheidsgevoelens en heimwee naar de zorgeloze harmonische kindertijd, zijn typisch existentieel gekleurde onderwerpen die nu gemakkelijker als ‘normaal’ kunnen worden herkend en aanvaard. Martin kon vooral tijdens de sharing–fase ervaren dat hij met zijn schuld–, angst– en eenzaamheidsgevoel helemaal niet alleen stond. Vele groepsleden herkenden gelijksoortige problemen bij zichzelf en reageerden bijzonder bewogen tijdens en na Martins droomactie.
Dit gevoel door de groepsleden aanvaard en gewaardeerd te worden als persoon, ook als men minder mooie dingen van zichzelf tot uitdrukking durft te brengen, versterkt het zelfvertrouwen en de zelfwaardering (punt 4). Dit kan mede met de andere effecten van de psychodramatische droomverwerking de basis vormen voor activiteit in de richting van zelfontplooiing en een harmonischer relatie tot belangrijke anderen.
Literatuur
Psychodrama: working with dreams