De geschiedenis van de psychotherapie in Nederland

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1996
10.1007/BF03079286

Gelezen

De geschiedenis van de psychotherapie in Nederland

R. W. TrijsburgContact Information

(1) 

Samenvatting  
De lezer die dit boek voor zich neemt, dient enkele uren te hebben vrijgemaakt. Eenmaal begonnen laat het boek zich niet gemakkelijk wegleggen. Het is weliswaar geen whodunnit, er worden geen fatale schoten gelost en er vloeit geen bloed, maar het is wel spannend. Dit komt vermoedelijk doordat het boek een geschiedenis beschrijft die velen van de huidige generatie psychotherapeuten aan den lijve hebben meegemaakt. Dit boek had eerder gerecenseerd moeten worden, het liefst vóór het verschijnen van het proefschrift van Reijzer (1993), maar achteraf is het misschien wel beter dat dit niet is gebeurd. Hoe groter de afstand in de tijd, hoe afstandelijker wellicht ook de beoordeling van die periode.
R.W. Trijsburg is hoogleraar psychotherapie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

De lezer die dit boek voor zich neemt, dient enkele uren te hebben vrijgemaakt. Eenmaal begonnen laat het boek zich niet gemakkelijk wegleggen. Het is weliswaar geen whodunnit, er worden geen fatale schoten gelost en er vloeit geen bloed, maar het is wel spannend. Dit komt vermoedelijk doordat het boek een geschiedenis beschrijft die velen van de huidige generatie psychotherapeuten aan den lijve hebben meegemaakt. Dit boek had eerder gerecenseerd moeten worden, het liefst vóór het verschijnen van het proefschrift van Reijzer (1993), maar achteraf is het misschien wel beter dat dit niet is gebeurd. Hoe groter de afstand in de tijd, hoe afstandelijker wellicht ook de beoordeling van die periode. De benadering van het onderwerp, hoewel in de uitwerking overlappend, is ook een andere dan die van Reijzer. Die heeft het vooral over de ontwikkeling van het beroep psychotherapeut en over de strijd die het kostte het beroep te vestigen. De Waal richt zich daarentegen op de ontwikkeling van het vak psychotherapie en de kaders waarbinnen dat vak zich kon ontwikkelen.

De geschiedenis begint met een analyse van de psychiatrische zorg in de negentiende eeuw aan de hand van geschriften uit het geneeskundig gesticht Reinier van Arckel te 's–Hertogenbosch. De introductie van hypnose en suggestie in de jaren zeventig van de vorige eeuw markeert volgens de schrijver de overgang naar de psychotherapeutische behandeling. De meest markante Nederlanders zijn Van Renterghem en Van Eeden. Dat het daarna, tot de Tweede Wereldoorlog, zo langzaam ging met de ontwikkeling van het vak is in het begin te wijten aan de vrees van de medici dat hypnose en suggestie door onbevoegden zouden worden gepraktizeerd, en later aan onderlinge twisten.

Psychotherapie werd als een geneeskundige behandeling gezien, eerder als een uitbreiding van de mogelijkheden van medici dan als een op zichzelf staand vak. Een vak waarvan het de vraag is welke vooropleiding het meest geëigend is. Men kan hierin gemakkelijk de contouren herkennen van een discussie die ook in onze tijd, zij het met een andere inzet, nog steeds gevoerd wordt. De psychoanalyse, die later dan de hypnose en de suggestieve behandeling haar intrede deed in Nederland, was onderhevig aan eenzelfde moeizame introductie.

In en na de Tweede Wereldoorlog komt dan een ontwikkeling op gang die zich ten dele aan de invloed van de medische stand onttrekt, zonder er uiteraard ooit geheel los van te komen. Deze ontwikkeling is vooral te danken aan de verbreiding van psychotherapeutische inzichten en werkwijzen door de wetenschappelijke verenigingen, en in zeer belangrijke mate door het organiseren van opleidingen. In dat kader wordt ook de rol van enkele belangrijke voortrekkers uit het veld, met name van J.H. Dijkhuis, toegelicht.

Belangrijk voor de verdere ontwikkeling is het feit dat de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie er in de jaren zestig toe overgaat niet–medici toe te laten tot het lidmaatschap, en ook dat zogenoemde instituutspsychotherapie ontstaat, dat wil zeggen, psychotherapie binnen een organisatorisch kader dat zowel overleg als kwaliteitsbevordering als financiering mogelijk maakt. Binnen deze organisatorische kaders, de Instituten voor Multidisciplinaire (soms Medische) Psychotherapie kan de psychotherapie tot grote bloei komen.

De Waal beschrijft de ontwikkeling van generalistische naar specialistische psychotherapie mede in het licht van de ontwikkeling van het beroep psychotherapeut, inclusief de overheidsbemoeienis hiermee. Die ontwikkeling eindigt bij de RIAGG–vorming en de Wet BIG. Hij is van mening dat de inbreng van de psychotherapie in de RIAGGgoed gewaarborgd is. Nieuwe ontwikkelingen die ten tijde van de afronding van zijn boek speelden, zoals de mogelijkheid dat de psychotherapie toch weer uit de RIAGG zou verdwijnen, vervullen De Waal met enige zorg.

Een samenvatting als de bovenstaande doet uiteraard geen recht aan het boek als geheel. De geschetste lijn wordt door De Waal vrij precies weergegeven aan de hand van betekenisvolle en soms saillante details. Hij vervalt hierbij niet in anekdotische beschrijvingen en houdt de hoofdlijnen goed vast. Uiteraard krijgen sommige zaken meer nadruk dan andere en wordt hier en daar een hink–stap–sprong gemaakt door de tijd. Het is beslist geen ‘algemene’ geschiedenis. Zo valt de nadruk in het begin sterk op de psychiatrie in het zuiden des lands, waarbij de auteur aanneemt dat deze wel representatief zal zijn voor de rest van het land. Van de ontwikkelingen op het gebied van de gedragstherapie vernemen we meer dan van de andere specialismen. Aan het eind komt sterk de nadruk te liggen op de instituutspsychotherapie, maar lezen we niets van enige importantie over de vrijgevestigden, of over poliklinische en klinische psychotherapie. De positie van de auteur is hieraan vermoedelijk mede debet. Als psycholoog, gedragstherapeut en IMP–/RIAGG–directeur te 's–Hertogenbosch stond hij immers midden in de ontwikkelingen waar hij verslag van doet. Dit uit zich soms in een gebrek aan begrijpelijkheid van de tekst. Zo worden hier en daar termen gebruikt of situaties aangeduid die over enkele jaren niet meer begrepen zullen worden. Een voorbeeld hiervan betreft Barendregt en het fobieënproject (pp. 109–110), waarvan ik aanneem dat niet–ingevoerden de portee zullen missen.

Het boek is desondanks zeer lezenswaard. Het brengt de geschiedenis van de psychotherapie in Nederland op elegante en heldere wijze over het voetlicht. Anders dan het proefschrift van Reijzer (dat dan ook minstens tweemaal zoveel tekst bevat), blijft het meer bij de hoofdlijnen. Hierdoor lijkt het mij vooral geschikt als introductie, om een algemeen beeld te krijgen van de geschiedenis. Daarnaast maken de paragrafen die De Waal schrijft over de psychotherapie in residentiële settingen, Rogeriaanse psychotherapie, gedragstherapie en gezinstherapie mij nieuwsgierig naar meer. Zou, zoals Brinkgreve (1984) en Bulhof (1983) dit deden over de psychoanalyse in Nederland, niet ook een receptiegeschiedenis van de andere specialismen geschreven kunnen worden?


Literatuur

Dr. W.J. De Waal De geschiedenis van de psychotherapie in Nederland. 's–Hertogenbosch: De Nijvere Haas, 1992, prijs ƒ 34,50.
 
Brinkgreve, Ch. (1984). Psychoanalyse in Nederland. Amsterdam: Arbeiderspers.
 
Bulhof, I.N. (1983). Freud en Nederland. Baarn: Ambo.
 
Reijzer, H.M. (1993). Naar een nieuw Beroep. Psychotherapeut in Nederland. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Naar boven