Professioneel handelen

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1995
10.1007/BF03079274

Beroepsethiek en Kwaliteitsbewaking

Professioneel handelen

Ed KlipContact Information

(1) 

Samenvatting  
‘Op het moment dat je "als psycholoog" naar buiten treedt moet je de zorgvuldigheid in acht nemen die past bij de beroepsuitoefening.’ (Verdam, 1995, p. 72). Deze omineuze zin uit De Psycholoogwas te lezen in de beschrijving van een casus waarin een psycholoog–psychotherapeut door het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) berispt werd. Wat was het geval? De betrokken psycholoog had een brief gestuurd aan de familie en kennissenkring van een collega–therapeut (geen psycholoog overigens) die in financiële moeilijkheden verkeerde.

‘Op het moment dat je "als psycholoog" naar buiten treedt moet je de zorgvuldigheid in acht nemen die past bij de beroepsuitoefening.’ (Verdam, 1995, p. 72). Deze omineuze zin uit De Psycholoogwas te lezen in de beschrijving van een casus waarin een psycholoog–psychotherapeut door het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) berispt werd. Wat was het geval? De betrokken psycholoog had een brief gestuurd aan de familie en kennissenkring van een collega–therapeut (geen psycholoog overigens) die in financiële moeilijkheden verkeerde. Hij verzocht een geldbedrag te storten ten behoeve van deze vriend en maakte daarbij gebruik van briefpapier waarop zijn beroep van psycholoog–psychotherapeut vermeld stond.

De brief kwam ook terecht bij een echtpaar dat in behandeling was bij de armlastige therapeut. Het paar besloot een aanzienlijk bedrag te schenken. Twee jaar later echter klaagde het echtpaar de schrijver van de bedelbrief aan. Hun argument was dat zij toentertijd een afhankelijkheidsrelatie met de therapeut hadden en daardoor niet in vrijheid konden beslissen of zij al dan niet een schenking zouden doen.

Het College van Toezicht gaf de klagers gelijk: de briefschrijver had het adressenbestand van zijn collega moeten controleren op de aanwezigheid van cliënten. Bovendien werd het hem nadrukkelijk aangerekend dat hij, kennelijk om zijn verzoek kracht bij te zetten, zijn beroep in de brief vermeld had. De grenzen van het professionele handelen werden hiermede overschreden. Het College geeft dus een zeer ruime omschrijving van het begrip professioneel handelen, en deze casus zal vele collega's aan het denken zetten.

Zo is in hetzelfde nummer van De Psycholoog een paginagrote advertentie opgenomen van een commerciële geldverstrekker. Hierin wordt vermeld dat een hoogleraar klinische psychologie (met titels en naam genoemd) in de Raad van Toezicht van die hypotheekinstelling zitting heeft. Wanneer een geldlener na een slechte ervaring met deze kredietinstelling een klacht indient, is er dan bij deze psycholoog ook sprake van een overschrijding van de grenzen van zorgvuldig professioneel handelen?

In de praktijk zijn die grenzen niet altijd duidelijk, zoals uit de volgende ervaringen blijkt. Het mag duidelijk zijn dat ik deze, gezien het voorgaande, met enige schroom beschrijf.

Je wilt onderzoek doen naar een bepaald type klachten en de behandeling ervan. Een advertentietekst werd opgesteld, waarin mensen met slaapklachten gevraagd werd te reageren. De briefschrijvers en opbellers kregen keurig antwoord met eventueel een uitnodiging voor een gesprek of behandeling. Dit laatste wil natuurlijk iedereen wel, maar destijds, in de jaren zeventig, wisten mijn toenmalige collega Frans Zwart en ik nog niet precies hoe dat moest. Vandaar het onderzoek.

Het Utrechts Stadsblad vond er wel een artikel in zitten, met als teneur dat Utrechtse psychologen een nieuwe behandelmethode hadden ontdekt. Dat was nieuws! Op de dag van verschijnen van de krant belde de televisie: NCRV's Hier en Nu vroeg of ze een reportage konden maken. En zo kon Nederland enkele dagen later kennis nemen van een nieuwe behandeling. De uitzending duurde gelukkig slechts zeven minuten, maar de verhalen van enkele geïnterviewde slapelozen, die verklaarden hoe goed de gesprekken wel waren en hoeveel baat ze erbij hadden – kortom, een groot Hawthorne–effect – leidden ertoe dat kijkers/slapelozen de telefooncentrale van de universiteit dagen blokkeerden.

Professioneel handelen? Nee, achteraf bezien niet. De grenzen van de eigen competentie werden, gevoed door ijdelheid, danig overschreden. Het grote gevaar bij televisie–uitzendingen is dat je ingepast wordt in de opzet van het programma. Presentatoren en publiek stellen vragen waar je eigenlijk nooit op mag antwoorden ‘dat weet ik niet’. Regelmatig zie ik dan ook collega's worstelen met vragen als ‘wat is dat nou, liefdesverdriet?’ of ‘hoe vaak komt dat nou voor, seksverslaving?’.

Nee, dan kun je de Boodschap beter op je eigen wijze, in een lezing bijvoorbeeld, voor het voetlicht brengen. Na de uitzending van de Teleac–cursus over slaapstoornissen in 1988, werd ik een veelgevraagd spreker voor Kruisverenigingen, afdelingen van de Bond van Plattelandsvrouwen dan wel van het Katholieke Vrouwengilde. Later bekroop me wel eens het idee, dat de organiserende besturen niet zozeer in het onderwerp geïnteresseerd waren als wel in de mogelijkheid op een goedkope wijze het aantal leden bij de statutair verplichte jaarlijkse ledenvergadering te verhogen.

Het ging meestal zo aan de telefoon: ‘Meneer Klip, wij hebben gehoord dat u wel eens optreedt met een verhaal over slaapklachten’. ‘Ja, dat klopt’. ‘Wat is uw tarief?’. Men wist al lang van de collega's tien kilometer verderop, dat ik dan zou zeggen: ‘Als u de reiskosten vergoedt, ben ik tevreden’. Vervolgens werd uitgelegd hoe ik er moest komen. Meestal hielp dat niet. In Noordoost–Groningen is het 's winters zeer uitgestrekt en donker. Op een enkele boom was soms een A4–tje geplakt met de tekst: ‘Hedenavond spreekt prof. Klip, bekend van de televisie, over slaapproblemen in het Dorpshuis. Toegang vrij’. Dat van die slaapproblemen in het Dorpshuis was zeker waar: vóór het einde van de avond waren enkele oudere leden onder zeil, iets wat overigens goed in het thema van de avond ingepast kon worden.

Voor het zover was, had ik de overheadprojector (en verlengsnoer!) uit de auto gehaald, waarbij de aanwezigen belangstellend toekeken hoe ik, wanhopig zoekend naar stopcontacten en worstelend met het projectiescherm, het geheel installeerde. Professioneel handelen dus.

Na de ledenvergadering, vooral bestaande uit het voorlezen van de notulen waarin het jaarlijkse uitstapje uitvoerig gememoreerd werd, en een lange koffiepauze, kon de spreker zijn gang gaan. Af en toe ging er een lamp van de projector kapot, maar met de Wet van Murphy waren wij inmiddels vertrouwd. In de discussie na afloop bleek dat de slaapmiddelengebruikers niet zo gemakkelijk van hun geloof vielen: de heilzame werking van hypnotica en vooral ook die van Pleegzuster Bloedwijn werd breed uitgemeten. Soms zag ik tabletten van hand tot hand gaan.

Na het bedankje (en een bos chrysanten) van de voorzitter was de beurt aan de penningmeester om mij apart te nemen voor de reiskosten. Slechts één keer leverde dat een moeilijke situatie op. Op de vraag ‘hoeveel kilometer heeft u gereden?’, antwoordde ik naar waarheid: negentig. Zij repliceerde dat het er tachtig waren en vroeg vervolgens wat de kilometerprijs was. Tergend langzaam opende zij intussen een blikken sigarendoosje met voornamelijk dubbeltjes en kwartjes. De financiële nood van dit soort verenigingen kennende houd ik mijn tarief meestal op een kwartje; nu zat er niets anders op dan te vragen of een dubbeltje ook goed was. Het bedrag (acht gulden) werd in munten uitgekeerd.

Moet je op ieder verzoek om een lezing ingaan? Enkele jaren geleden werd ik opgebeld door een reclamebureau uit Eindhoven. Er zou een slaapkamerzaak geopend worden en het bureau verzorgde de festiviteiten hierbij. In de zaak zouden diverse televisietoestellen opgesteld worden, waarbij de videoband van de Teleac–cursus over slaapstoornissen vertoond zou worden. Na de lezing zou er een receptie zijn. Het bureau vroeg ook nog, hoeveel ik voor mijn bijdrage zou willen ontvangen. Dit leek me een kwestie voor uitgebreid stafoverleg. De ene helft was van mening dat je als hoogleraar toch geen slaapkamerzaak kon openen (het idee), de andere helft vond dat je op deze wijze een publiek (beddenverkopers) bereikte, waar de Boodschap in goede aarde zou kunnen vallen.

Uiteindelijk moest ik de knoop zelf doorhakken, en zo ben ik op een vrijdagmiddag naar Eindhoven gereden (drie uur reistijd). Enkele minuten voor zeven uur 's avonds arriveerde ik op een geanimeerde receptie. De Grote Baas van de Slaapkamerspeciaalzakenketen verzocht om stilte voor de spreker, bekend van de televisie. Uit mijn ooghoeken zag ik een groot aantal mensen naar de verste uithoeken verdwijnen om daar het drinken voort te zetten. Het publiek vooraan kon niet ongezien wegkomen, en moest mijn lezing (van twintig minuten) staande aanhoren. Het geluid van de twaalf televisietoestellen die her en der in de zaak stonden was uitgezet, het beeld helaas niet.

Door mij goed op de tekst te concentreren lukte het mij, niet te veel afgeleid te worden van de synchroon bewegende hoofden op de schermen. Na mijn laatste zin bleek de zaak officieel geopend, en kwam de man van het reclamebureau naar mij toe met een dichte envelop. In de auto, op de terugweg (drie uur rijden), heb ik hem opengemaakt. Er bleken drie biljetten van 250 gulden in te zitten, het grootste bedrag dat ik ooit voor een lezing heb gekregen.

Later ben ik nog wel eens langs geweest. Het gaat goed met de firma. Het zou toch een vervelende gedachte zijn wanneer het de enige winkel die je ooit in je loopbaan geopend hebt, slecht gaat. Het zou aan onzorgvuldig professioneel handelen geweten kunnen worden.

Het werk van de Colleges van Toezicht van de diverse beroepsverenigingen, en vooral de publikatie van casussen, is buitengewoon belangrijk voor de dagelijkse praktijk van hulpverleners. De abstracte criteria van beroepscodes worden toegepast op concrete handelingen en kunnen zo bijdragen aan het stellen van grenzen aan professioneel handelen. Het ware te wensen dat meer collega's anekdotes op papier zouden zetten, waarin vooraf, maar vaker nog achteraf de vraag is gesteld: ‘Kan ik dat wel doen?’.

Argumenten hiervoor zijn dat grenzen niet voor eens en altijd vastliggen. Een echte wetenschapper zal mogelijk gruwen van de bovengenoemde voorbeelden, maar zal, onder druk van veranderde maatschappelijke opvattingen over wetenschap (hoe meer publiciteit, hoe groter de kans op onderzoekssubsidie), toch uit zijn ivoren toren moeten komen. In contacten met de media is de kans op ontsporingen groot. Het verzoek om vooraf inzage in een te publiceren artikel te krijgen wordt lang niet altijd door journalisten gehonoreerd. Mutatis mutandis geldt dit nog sterker voor radio– en televisie–uitzendingen.

Voor psychologen–psychotherapeuten is de casus die door Van den Dungen (1993) beschreven wordt, verhelderend. Ook hier gaat het om een psycholoog die bevriend was met een echtpaar. Later kreeg de psycholoog een van beide echtelieden in therapie. Op basis van de mededelingen van mevrouw verklaarde de psycholoog zowel mondeling als schriftelijk aan haar dat de echtgenoot een paranoïde stoornis moest hebben (zonder deze partner verder gesproken te hebben). Deze laatste kwam dit te weten en diende een klacht in. Het College van Toezicht was van mening dat er sprake was van een ‘uiterst onzorgvuldige’ handelwijze, met als gevolg een berisping voor de psycholoog.

Zonder verder iets aan deze uitspraak af te willen doen gaat Van den Dungen in op een mogelijke opmerking van collega's: ‘Maar zoiets overkomt mij niet’. Volgens hem houdt men dan geen rekening met de context waarin dergelijke handelingen zich afspelen, en ook wordt ontkend dat irrationele en onbewuste motieven een rol kunnen spelen. Wil men voorkomen dat onze beroepsgroep slechts door schade en schande wijs wordt, dan lijkt mij dat zowel in opleiding als in intervisie anekdotes, eigen ervaringen of gepubliceerde fouten voortdurend besproken moeten worden. Psychotherapie bedrijven blijft immers mensenwerk.


Literatuur

Dungen, M. van den (1995). Kleine diagnoses onderhouden de vriendschap. De Psycholoog, 30, 278–279.
 
Verdam, J. (1995). Onjuist gebruik van de positie als psycholoog. De Psycholoog, 30, 72–73.
 
Naar boven