Vorig jaar ging het over invalswegen tot procesbevordering, dit jaar over uitvalswegen tot procesbevordering. Hoewel er verschillende wegen naar Rome leiden en er ook verschillende wegen uit Rome leiden, gaat het immers vooral om het proces. Of, met de woorden van drs. Takens, voorzitter van de VRT: de congrescommissie fungeert als een reisbureau dat niet in het buitenland maar wel in het binnenland een (reis)programma aanbiedt.
Ook dit jaar was de sfeer ontspannen; een jaarlijks punt van terugkeer, een soort reünie.
Lietaer constateerde dat, alhoewel er in de geschiedenis van de cliëntgerichte therapie altijd werk met groepen bestond, er weinig theorievorming was ontwikkeld, er weinig onderscheid tussen groeigroepen en groepspsychotherapie gemaakt werd en er niet genoeg geformuleerd werd wat het specifieke van het groepswerk is.
Zijn aangekondigde dialoog met andere oriëntaties inzake groepstherapie leidde Lietaer in met de resultaten van een vergelijkend onderzoek naar de interventies van therapeuten uit verschillende oriëntaties.
De onderzochte items werden geclusterd in: verdieping van het ervaringsproces, persoonlijke inbreng, betekenisverlening en structuur & procedure. Binnen de clusters verdieping en persoonlijke inbreng viel op dat de psychoanalytici veel minder intervenieerden en zelfs nooit informeel contact hadden. Binnen het cluster betekenisbeleving was er in het algemeen weinig verschil, behalve een duidelijk lagere score voor de cliëntgerichte en de gedragstherapeut op de schaal van psychodynamische duiding. In het cluster structuur & procedure lagen de scores het meest uit elkaar, waarbij de cliëntgerichte het dichtst bij de analyticus kwam. Belangrijk was de constatering dat het verschil tussen oriëntaties kleiner is naarmate de correlatie met de uitkomst van de therapie groter is.
Uit het onderzoek komt een empirisch profiel van de cliëntgerichte groepspsychotherapeut naar voren: minimale structurering, actieve facilitering van het ervaringsproces, persoonlijke aanwezigheid en evenwichtige aandacht voor zowel de interactionele als de intrapsychische aspecten van het proces. Ook bleek op basis van de onderzoeksgegevens dat cliëntgerichte groepspsychotherapeuten meer exploratorische vragen, meer reflectie van onderliggende belevingen en meer procescommentaar leveren dan de individuele therapeut en een prominentere voorkeur hebben voor het hier en nu.
Lietaer pleitte voor een actieve beïnvloeding van de groepsdynamiek en voor het benadrukken van het hier en nu om rigiditeit te kunnen bewerken. Hoewel uit het onderzoek bleek dat cliëntgerichte groepspsychotherapeuten niet echt verschillen van de groepstherapeuten uit andere oriëntaties, vond Lietaer dat hun eigen klemtoon wel op zijn plaats zou zijn; de cliëntgerichte therapeut is een proces–expert die de beleving onder interacties door middel van brede exploratie, niet met zijn eigen verhaal, maar wel met zijn eigen betrokkenheid, bloot kan leggen.
Lietaer eindigde zijn voordracht met de conclusie dat de cliëntgerichte therapie zeer geschikt is voor het medium groepstherapie; het vertrouwen in het groepsproces, de experiëntiële focussing en de persoonlijke aanwezigheid van de cliëntgerichte therapeut lenen zich bij uitstek voor het groepswerk.
Kern begon zijn lezing over partnerrelatietherapie met een pleidooi voor het toepassen van een inzichtgevende, cliëntgerichte benadering, vooral daar waar de problemen deels individueel en deels interactioneel te verklaren zijn. De procesgerichte partnerrelatietherapie heeft als doel twee individuele cliënten, in aanwezigheid van elkaar, in proces te brengen, zodanig dat ook hun partnerrelatie in proces komt. In tegenstelling tot een symptoomgerichte benadering die alleen de verstrengelingsfase aanpakt, richt de procesgerichte therapeut zich vooral op de individuatie– en heroriëntatiefase.
In de procesgerichte therapie tracht de therapeut de starre grenzen naar buiten, gepaard gaande met een gebrek aan grenzen naar binnen (= fase 1: verliefdheid), door meer grenzen ten opzichte van elkaar op te bouwen (= fase 2: werkelijkheid), om te buigen tot duidelijke grenzen naar binnen, gepaard gaande met soepele grenzen naar buiten (= fase 3: houden van). Het centrale therapiemotto ‘afzonderlijke individuen in proces te brengen in aanwezigheid van elkaar’, krijgt het moeilijk wanneer er verschillen in motivatie, mogelijkheden en verwachtingen aanwezig zijn. Een vijandige sfeer – inherent aan de communicatie–deficiëntie – vertraagt de zelfonthulling en zelfexploratie.
1. |
de eigen verantwoordelijkheid voor de keuze van de onderwerpen benadrukken;
|
2. |
herhaaldelijk uitleg geven over de fase(n) van de therapie;
|
3. |
het idee inplanten dat verwachtingen, wensen, neigingen, gevoelens, belangrijke gebeurtenissen en dergelijke in de therapie
besproken moeten worden;
|
4. |
meervoudige partijdigheid van de therapeut toepassen;
|
5. |
inspelen op het fenomeen van de interactionele, selectieve inattentie om een reële beleving van de partner op gang te brengen;
|
6. |
invullend ingaan op de beleving van beide partners, benadrukkend dat er geen universele waarheid bestaat;
|
7. |
een veilige sfeer creëren;
|
8. |
het gevoel bevorderen dat zij zinvol bezig zijn;
|
9. |
exploratie van de verwachtingen ten opzichte van elkaar activeren;
|
10. |
een (te) intense band met de therapeut vermijden om (tegen)overdracht te beperken.
Kern rondde zijn voordracht af met een (korte) video–opname van een partnerrelatie–groepstherapiesessie, waarin zijn visie
‘in vivo’ gedemonstreerd werd.
|
Het congresthema ‘uitvalswegen tot procesbevordering’ riep bij gezinstherapeute Ploegmakers de associatie met een rotonde op en van daaruit het begrip circulariteit: de wederzijdse invloeden van de gezinsleden op elkaar. Met haar routeboekje probeerde zij de overeenkomsten tussen de Rogeriaanse en de sociaal–constructivistische gezinstherapie aan te geven. Het sociaal–constructivisme als een stroming in de systeemtherapie stamt van de al zeer oude filosofische vraag: ‘Kunnen wij de werkelijkheid kennen?’ De constructivist zoekt naar betekenissen; hij heeft aandacht voor de beleving en staat stil bij de ervaring, ook van het niet–weten. De therapeut maakt deel uit van het therapeutisch systeem, hij is er actief bij betrokken en partijdig.
Concretisering van het bovengenoemde vindt plaats in een ‘reflecting team’, wat betekent dat de therapeut zich bij de behandeling van complexe problematiek verzekert van de medewerking van collega's, die als observatoren het gesprek bijwonen, wel vanuit een aparte hoek. Na een periode van ongeveer drie kwartier richt de therapeut zich tot de observatoren, hun ideeën en observaties, wat meegenomen wordt in het tweede gedeelte van het gesprek. De openheid waarmee het observatieproces plaatsvindt, stelt de gezinsleden gerust.
Door verschillende citaten uit Rogers te vergelijken met citaten uit artikelen van constructivisten liet mevrouw Ploegmakers zien dat empathie, acceptatie en congruentie (de Rogeriaanse voorwaarden) zich ook in het sociaal–constructivisme voordoen.
Kenmerken van de sociaal–constructivistische therapeut zijn: houding van samenwerking, het gezin accepteren waar het is, zoeken naar zo veel mogelijk perspectieven, en het besef dat onze kennis incompleet is. Zelf vond mevrouw Ploegmakers dat hoewel acceptatie en empathie belangrijk zijn, de congruentie het allerbelangrijkst is.
Met behulp van een gezinscasus probeerde Ploegmakers de constructivistische werkwijze te beschrijven: het proces begon met verwarring, omdat een gezinsbehandeling was aangeboden terwijl er een individuele aanmelding was. De gezinsbehandeling gaf – anders dan de individuele – de mogelijkheid van een gezinsontwikkeling omdat de gezinsleden niet alleen over elkaar, maar ook met elkaar konden spreken; hierdoor kwam naast losmaking uit het gezin ook verbondenheid met het gezin tot stand. Hoewel de gezinsleden aanvankelijk voor de aangemelde cliënt kwamen, gingen zij, via verschillende belevingen, van een concreet probleem over naar een gezinsontmoeting.
Concluderend stelde mevrouw Ploegmakers dat er een toekomst is voor Rogeriaanse gezinstherapie, omdat haars inziens het besef aan het groeien is dat niet één waarheid maar meerdere visies in de Rogeriaanse benadering mogelijk zijn. Het sociaal–constructivisme gaat uit van een grondhouding die bij de Rogeriaanse aansluit: er is veel aandacht voor het proces en er is respect voor elkaar onder de gezinsleden; de therapeut vervult een model–functie wat acceptatie, empathie en congruentie betreft.
De spreekster eindigde weer bij de rotonde: de therapeut kan het gezin pas op weg helpen wanneer dat zijn doel kent; soms zijn daar meerdere rondjes voor nodig.
Onder cliënten met zeer ernstige problemen zijn er velen die op zeer jonge leeftijd extreem negatieve ervaringen ondergingen. Volgens Olthuis leent de Rogeriaanse benadering zich goed voor het behandelen van de uiteenlopende symptomen van een dissociatieve stoornis, in het bijzonder het Multiple Personality Syndrom (MPS), omdat de Rogeriaan niet vastzit aan een strak model en procedure en wél integer is; ook de factor hoop – als een ingrediënt van de cliëntgerichte therapie – is zeer essentieel voor deze cliënten.
Het feit dat tegenwoordig – anders dan in het verleden – een diagnose is toegestaan, helpt de Rogeriaanse therapeut met het behandelen van deze doelgroep.
Hoe empathisch ook, de structuur van de behandeling moet streng worden aangepast aan de aard van de klachten en de persoon van de cliënt.
Olthuis plaatste daar een paar kanttekeningen bij: er moet rekening worden gehouden met het feit dat suïcide–pogingen en automutilatie hand in hand gaan met de behandeling. De MPS–cliënt is zeer wantrouwig tegenover de behandelaars en dit staat haaks op de Rogeriaanse grondbegrippen. Wegens de verschillende ‘ik’s' moet de therapeut constant ordening aanbrengen, in ieder geval voor zichzelf. Aangezien de therapeut in één zitting met verschillende leeftijden te maken krijgt en er steeds andere ogen toekijken hoe hij bezig is, moet hij stevig in zijn schoenen staan.
Tijdens de diagnostische fase is het noodzakelijk zich te realiseren dat onder amnesie pogingen tot maskering schuil kunnen gaan en tevens dat er verschillende herinneringslagen aanwezig zijn wanneer er mishandeling in verschillende situaties plaats heeft gevonden; verhelde– ring hiervan kan geschieden door de gezinsprocessen, die de therapeut bedenkt, ook daadwerkelijk te benoemen.
Omdat een ooggetuigeverslag van de parallelsessies niet mogelijk bleek, volsta ik hierbij met een (korte) weergave van mijn eigen voorinformatie:
Cliëntgerichte psychotherapie en systeemtherapie, Snijders :
‘Cliëntgerichte psychotherapeuten belanden in een identiteitscrisis als ze de veilige gesprekstherapie–ruimte van individuele therapie verlaten en overstappen op systeemtherapie.
In deze parallelsessie worden de achtergronden van deze identiteitscrisis nagegaan. Via een belichting van Rogers’ eigen visie op systemen volgt er een rondleiding door het veld van systeemtherapie, waarbij met name cliëntgerichte, niet controlerende vormen van systeemtherapie aan bod komen.
De conclusie van deze excursie luidt dat het soms zinvol kan zijn, cliëntgerichte psychotherapie te combineren met systeemtherapie.
Ter illustratie wordt tot besluit besproken hoe in een psychiatrische dagkliniek individuele en groepstherapeutische cliëntgerichte psychotherapie verrijkt kan worden met enkele begrippen uit de systeemtherapie.'
Individuele relatietherapie of relatietherapie met twee individuen, Kool & Van Norden:
‘Het individu groeit op in relaties en leert daarin zijn/haar waarde toe te kennen aan de vrijheid en onvrijheid die deze relaties bieden of geboden hebben. Deze geïntrojecteerde "waarden" bepalen ook de ontwikkelingsmogelijkheden van onze patiënten. Met deze relationele noties zullen zij niet alleen een relatie met een (huwelijks)partner aangaan maar ook met een therapeut.
In elke individuele inzichtgevende psychotherapie zal het noodzakelijk zijn om de egosyntone wijze van vormgeven van de relatie met de therapeut open te leggen. Bij het cliëntgerichte model gebeurt dit door de empathische, accepterende en transparante relatie. Hoe werkt dit uit op de patiënt? Door de interactie tussen therapeut en patiënt ervaart de patiënt dat er andere relatievormen mogelijk zijn dan hem/haar zijn aangeleerd. Deze correctieve emotionele ervaring kan ertoe leiden dat de patiënt ook in andere relaties/situaties congruenter kan reageren. De problemen in het systeem kunnen/zullen dan toenemen en de vraag is of de relatie hiertegen bestand is; in elk geval zal dit de weerstand voor verandering (tijdelijk) verhogen. Het therapeutisch werk zal bevorderd worden als de partner in de behandeling betrokken wordt.’
Groepstherapie – het klimaat als interventie, Schöffer :
‘In de workshop zal verteld worden over ervaringen gedurende vijftien jaar in een vrijgevestigde maatschap van psychotherapie met explorerende cliëntgerichte groepstherapieën die gemiddeld tussen de twee en de vijf jaar duren. De drie voorwaarden van Rogers zijn niet alleen van belang in de therapeut–cliëntrelatie, maar komen in zekere zin pas echt tot bloei in de cliënt–cliëntrelaties, omdat deze relaties in een groepstherapie ook werkelijk gelijkwaardig kunnen zijn. Rogeriaanse opvattingen over mens en interactie lenen zich eigenlijk meer voor groepstherapie dan voor individuele therapie. De groepstherapeut moet de weg vrij maken voor gelijkwaardige, accepterende en kritische cliënt–cliëntrelaties in de groep, door gebruik te maken van de ongelijkwaardigheid van de therapeut–cliëntrelatie in de groep. Als goden bestieren de groepstherapeuten het klimaat in de groep en dat is ze geraden ook.
Aan de hand van enkele experimenten hoop ik dat het lukt om de deelnemers te laten ondervinden wanneer het groepsklimaat de processen die in de groep spelen beïnvloedt.’
Experiëntieel antwoord op vroege traumatisering, Coffeng :
‘Vroege traumatisering, gevolgd door ontkenning, stigmatisering, misdiagnose, verkeerde behandeling en zelfs misbruik in de GGZ leidt tot een meervoudige en meerlagige traumatisering.
De hier gepresenteerde methode heeft oog voor deze meerlagigheid en respect voor de symptomen (Prouty).
Centraal staat een experiëntiële visie, waarin diverse concepten zijn geïntegreerd: de "ego–grenzen" (Olsen), "contact–reflecties" (Prouty), de "interactionele ruimte" (Gendlin), rouw en vroegere rouw (Coffeng), elementen van Pesso en de recente literatuur over trauma en dissociatie.
Na een korte inleiding wordt een videoband getoond van een echte therapiesessie, waarin elementen herkenbaar zijn.’
Alles bij elkaar weer een leerzame dag, waarvan de prettige sfeer als een waardevolle stimulans kan worden aangemerkt.