La relation d’objet. Le séminaire livre IV

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1995
10.1007/BF03079238

Gelezen

La relation d’objet. Le séminaire livre IV

Jos A. M. de KroonContact Information

(1) 

Samenvatting  
In een lage, maar niet aflatende frequentie worden de ‘séminaires’ van Lacan met meer dan gewone nauwkeurigheid uitgegeven door Jacques Alain Miller. Enige tijd later verschijnt er dan een Engelse vertaling. Zo zijn de volgende boeken in vertaling verschenen: Freud's papers on technique, The Ego in Freud's theory and the technique of psychoanalysis, The psychoses en The ethics of psychoanalysis.
J.A.M. de Kroon is psychiater en aspirant–A–opleider in Ziekenhuis de Grote Beek te Eindhoven.

In een lage, maar niet aflatende frequentie worden de ‘séminaires’ van Lacan met meer dan gewone nauwkeurigheid uitgegeven door Jacques Alain Miller. Enige tijd later verschijnt er dan een Engelse vertaling. Zo zijn de volgende boeken in vertaling verschenen: Freud's papers on technique, The Ego in Freud's theory and the technique of psychoanalysis, The psychoses en The ethics of psychoanalysis. Gezien de toenemende stroom van Engelstalige publikaties over Lacan lijkt er sprake te zijn van een zekere doorbraak in de Angelsaksische wereld. Hoe lang zal het nu nog duren voordat het Lacaniaanse erfgoed in Nederland doordringt? Wij Nederlanders lezen immers gemakkelijker Engels dan Frans. De Engelse vertaling van La relation d'objet zal nog wel even op zich laten wachten – als het al vertaald wordt – zodat er reden genoeg is om een recensie te schrijven. Ook de inhoud van het boek en de actualiteit van het onderwerp vormen overigens al voldoende aanleiding tot deze korte beschouwing.

La relation d'objet is een weerslag van de colleges die Lacan in 1956–1957 gaf. Er is daar nog geen sprake van het moeilijke begrip ‘object kleine a’, maar de noties in dit ‘séminaire’ stuwen wel in die richting. Er wordt gesproken over het ‘verloren object’, ‘het gat in het object’, ‘het overgangsobject van Winnicott’, ‘voorbij het object’, ‘het gebrek en de gift’, ‘de castratie’, ‘het object in dienst van de betekenaar’ enzovoort. Deze onderwerpen cirkelen allemaal rond het verloren object dat betekend wordt. Dit verloren object wordt later in zijn Kant avec Sade (Lacan, 1963) aangeduid met ‘object kleine a’, hetgeen volgens Baas ontleend zou zijn aan Kants ‘a priori’, waarbij ‘priori’ is verdwenen. Ook al zou dit niet waar zijn, dan is het toch een mooie trouvaille (Baas, 1994).

De manier waarop Lacan het thema ‘objectrelatie’ behandelt is erg ver verwijderd van de manier waarop de Angelsaksische psychoanalytici het benaderden. Bij Lacan is er geen sprake van introjecties van objecten, het zelf als object, splitsing en fusie van objectrepresentanten enzovoort, termen die nogal eens aanleiding zijn geweest tot misverstanden en reïficaties. Nee, Lacan is voortdurend bezig om de lotgevallen van het object te beschrijven in termen van het reële, het imaginaire en het symbolische. In deze arbeid blijft de auteur zeer dicht bij de teksten van Freud over Dora en de kleine Hans. Hij kiest herhaalde malen een ander perspectief om te laten zien hoe Dora en Hans hun strijd leveren om het bezit van het object. Bij Dora was er sprake van ‘kleine hysterie’. In haar zoeken naar het geliefde object raakte zij verstrikt in een familiaire ruilhandel waarbij zij werd gedreven in de richting van de heer K., een vriend van haar vader die op zijn beurt een verhouding had met mevrouw K. Heeft Dora de heer K. verleid? Was Dora verliefd op mevrouw K.? Waarom wilde zij niet dat haar vader een verhouding had met mevrouw K.? Waarom bleef zij twee uur in vervoering voor een Madonna–beeldje staan? Heel eenvoudig! Zij was op zoek naar de liefde van haar moeder. Haar grootste verlangen gold haar moeder, die onbereikbaar leek, waardoor zij ging dolen langs surrogaatobjecten.

Kleine Hans ontwikkelde een fobie voor paarden, waarop ik zo dadelijk terugkom.

Telkens wordt duidelijk dat het object ‘ongrijpbaar’ is en dat allerlei kunstgrepen worden toegepast om het op te roepen door een overgangsobject tussen te voegen, door een fetisj te installeren en door een symbool te introduceren. Allemaal pogingen die gedoemd zijn te mislukken. Er is evenwel geen andere mogelijkheid omdat het object aan onze greep ontsnapt. Hoe dicht wij het object ook naderen, het glijdt uiteindelijk toch door onze vingers (vgl. ‘une prise glissante’ bij Merleau Ponty). Zo kan men ten slotte met Lacan verzuchten: ‘Het object bestaat niet.’ Kennelijk onttrekt het object zich aan onze bezitsdrang. Iedere zweem van het idee het object te bezitten blijkt een illusie te zijn. We kunnen ons afvragen welke vorm van bezitten het object het dichtst nadert: het bezit van het overgangsobject, de fetisj of het object zelf. Zij hebben alle drie gemeen dat de leemte blijft. Dat geldt evenzeer voor het bezitten van het zelf. Nooit zal men zichzelf geheel en al bezitten; er blijft altijd iets wat mankeert, een leemte. Het zelf ligt verscholen achter de horizon van het onbewuste. Zou het dat zijn waarover Frans Kellendonk het had toen hij schreef: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als hij bestaat, mooi in zou passen’ (Kellendonk, 1986). Afgezien van de goddelijke ironie, waarmee het gat in de schepping zou kunnen worden gevuld, is dit een mooie metafoor. God is hierbij niet noodzakelijk, maar past er wel mooi in, zoals we in de meeste culturen gerealiseerd zien.

Bij Lacan wordt deze leemte betekend door de fallus. ‘De fallus is het teken van het gebrek, van het gemankeerde zijn. Het subject identificeert zich met een vrouw, als degene die het gemankeerde zijn toont. Dus een vrouw die een fallus draagt, zij heeft er slechts één voor zover die verborgen is. De fallus moet altijd verwant zijn met dat wat het verhult. Hier manifesteert zich het essentiële belang van de sluier. Door de aanwezigheid van kleding, materialiseert zich het object. Zelfs wanneer het reële object er is, is het noodzakelijk te denken dat het er niet kan zijn en dat het altijd mogelijk is te denken dat het er is daar waar het niet is’ (pp. 193–194). Wellicht wordt met dit laatste iets onthuld over de uitdrukking: ‘Er bestaat geen object.’

Meer dan de helft van het aantal pagina's van dit boek wordt in beslag genomen door een minutieuze analyse van Freuds gevalsbeschrijving die onder de naam ‘De kleine Hans’ bekend is geworden. De fobie van de kleine Hans moet begrepen worden als het gevolg van het moedwillig verborgen houden van het geslachtsverschil, waardoor ‘toevallige’ gebeurtenissen in Hans' leven verbonden worden met datgene wat versluierd bleef en niet werd benoemd (vgl. Stroeken, 1985).

Met zijn fobisch symptoom was de kleine Hans op zoek naar het object: de symbolische vader. Hans' moeder was zeer verleidend en geheimzinnig omtrent het geslachtsverschil. Zij verhulde weliswaar het onderscheid der geslachten, maar suggereerde iets wat zeer aantrekkelijk moest zijn door haar verleidend gedrag. De vader was een slap figuur die door zijn vrouw werd gedegradeerd tot een pantoffelheld die niet bij machte was zijn symbolische vaderrol ten opzichte van Hans te spelen. In het gezin van de kleine Hans vervulde Freud de rol van de echte vader, zij het voor korte tijd. Enkele jaren voordien had hij de moeder in behandeling gehad en met succes, want later kwam de vader bij hem vanwege de klachten van zijn zoontje Hans. De vader en Freud waren in de loop van de tijd met elkaar bevriend geraakt en Freud had aan de kleine Hans eens een hobbelpaard cadeau gedaan. Het is niet toevallig dat Hans een fobie voor paarden ontwikkelde, waarmee hij langs indirecte weg – via het symptoom – een beroep deed op een echte vader: op Freud. Ook hier blijkt weer eens te meer dat het symptoom altijd naar iets anders verwijst; in het geval van de kleine Hans naar het object van verlangen: de symbolische vader.

De vragen van Hans omtrent het geslachtsverschil werden door zijn moeder misleidend beantwoord. Zij liet in het midden of zij eenzelfde plasser had als haar man en vertelde dat bij Hans' zusje de plasser nog wel aan zou groeien. Moeder poederde omslachtig om de plasser van Hans heen, waardoor het orgaan extra aandacht kreeg. Omdat moeder vond dat Hans zich te veel met zijn plasser bezighield, dreigde zij hem eraf te laten snijden door een arts. Het is niet zo verwonderlijk dat de moeder door Hans met angst werd beladen. Hij bracht haar zwangerschap onwillekeurig in verband met een gebeurtenis waarvan hij met zijn moeder getuige was. Een zwaar beladen wagen kantelde en viel om waarbij één paard van het span om het leven kwam. Sindsdien ontwikkelde Hans een grote angst voor paarden, in het bijzonder voor bijtende paarden. Het is niet zo moeilijk de volgeladen wagen én het bijtende paard in verband te brengen met de moeder. Het symptoom bij Hans was overgedetermineerd. Zowel angst als agressie werden gekoppeld aan paarden. Voor het verborgen gehouden object kwam het symptoom in de plaats. Wanneer men bedenkt dat bij Lacan de fallus het teken van het verloren object is en de castratie de scheiding van het object bewerkstelligt, komen de lotgevallen van de kleine Hans wel in een bijzonder perspectief te staan.

Met zijn herlezing van Freud laat Lacan ons zien dat het object ongrijpbaar is, maar zich wel laat raden. Het object bevindt zich altijd elders: op een ander toneel. Wanneer nu het geslachtsverschil niet wordt gemarkeerd, zoals bij de kleine Hans het geval was, dan verliest men een symbolische greep op de wereld en zal het symptoom zijn supplerende werk verrichten. De overgedetermineerdheid van het symptoom kan ons op zijsporen zetten, maar wij weten zeker dat ieder spoor wel ergens naar leidt, ook al is dat niet meteen helder.

Laten we tot een beoordeling komen. Het is onmogelijk om dit boek samen te vatten; daarvoor is de ruimte niet toereikend en de tekst van Lacan veel te compact en complex. Het grootste deel van het boek is gewijd aan een nauwkeurige tekstanalyse van ‘De kleine Hans’ en een kleiner deel behandelt het geval Dora. Daarmee heeft Lacan andermaal laten zien wat hij bedoelt met zijn ‘retour à Freud’. Herhaalde malen moest ik het boek terzijde leggen om weer op adem te komen. Af en toe duizelde het mij bij het lezen van zoveel allusies en samenballingen van gedachten. Kortom, dit is een zeer rijke en diepzinnige tekst, zoals die tegenwoordig nog maar zelden worden uitgegeven, zelfs niet in psychoanalytische kringen. Wanneer men er niet voor terugschrikt een Franse tekst te lezen waarbij men af en toe de ‘petit Robert’ of zelfs ‘de dikke Van Dale’ moet raadplegen, gaat men vele uren van intellectueel genot tegemoet.


Literatuur

J. Lacan La relation d’objet. Le séminaire livre IV. Parijs: Éditions du Seuil, 1994, 446 p., FF 180.
 
Baas, B. (1992). Le désir pur. Parcours philosophiques dans les parages de J. Lacan. Leuven: Peeters.
 
Kellendonk, F. (1986). Mystiek lichaam. Amsterdam: Meulenhoff.
 
Lacan, J. (1966). Kant avec Sade. In J. Lacan, Écrits. Paris: Éditions du Seuil.
 
Stroeken, H. (1985). Freud en zijn patiënten.Amsterdam: Maarten Muntinga.
 
Naar boven