Cor de Haan, voorzitter van het bestuur van de NVGP, sprak het openingswoord. Hij gaf aan dat onder de tweehonderdvijftig deelnemers ook talrijke niet NVGP–leden waren. De talrijke opkomst had wellicht ook iets te maken met de prikke–
lende titel van deze studiedag. Groepspsychotherapeuten hebben altijd een optimistische instelling gehad ten aanzien van mogelijkheden van groepen en hebben zich vooral toegelegd op de constructieve processen en therapeutische factoren binnen groepen. Dit keer echter lag de nadruk op een totaal andere invalshoek. De Haan verwees naar Tom Berk als degene die het thema in het bestuur had aangekaart en vond het van moed getuigen dat de studiecommissie zo trefzeker had durven inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen die ook de wereld van de geestelijke gezondheidszorg niet onberoerd laten.
Na het voorstellen van de leden van de studiecommissie kwam Hans Wagenborg, directeur Stichting Overlegorgaan Geestelijke Gezondheidszorg als dagvoorzitter aan het woord. Ook hij vond dat het geen toeval was dat er tegenwoordig een verhoogde aandacht bestaat voor destructieve processen. Het werk van Nietzsche kent een revival en de ontwikkelingen in de wereld zijn ook niet van dien aard dat zij ons vrolijker stemmen. Wagenborg verwees met enige nostalgie naar het tijdperk van de Koude Oorlog en de Berlijnse Muur toen met solide afgeregeld dreiggedrag destructieve processen minder kans kregen.
De dagvoorzitter hield het kort en kondigde meteen de eerste spreker aan: de Vlaamse moraaltheoloog Didier Pollefeyt. Deze kwam met een lezing getiteld ‘De uitdaging van de holocaust voor ons begrijpen van het kwaad. Over destructieve processen op macro–vlak.’ Een knaller! Met zijn krachtig, levendig en goed uitgewerkt betoog boeide hij de studiegangers gedurende een uur in onnavolgbare Schindler's List–sfeer. Iedereen op het puntje van zijn stoel voor een analyse die niemand onverschillig liet. De spreker had zijn betoog ingedeeld in drie delen: 1. De nazi's: mensen of monsters?, 2. Zijn wij wolven voor elkaar (Hobbes) of zijn wij elkaars hoeders (Genesis)? en 3. Na de oorlog: beulen en slachtoffers.
De holocaust als minutieus getimed proces dat niet als een politieke misrekening mag worden beschouwd en het stilzwijgen (medeplichtigheid) van de hele wereld hieraan. De Geallieerden wisten precies wat in Auschwitz gebeurde maar grepen niet in. Kan men na Auschwitz nog in God geloven? Tot welk mensbeeld dwingt Auschwitz ons? Dit waren vragen waarmee Pollefeyt zijn betoog aanving.
In het eerste deel van zijn voordracht onderzocht hij de these van de bestialiteit. Deze stelling houdt in dat wanneer het vernislaagje van de cultuur afbladdert, in ieder van ons het beest ontwaakt. De Kristallnacht van november 1938 werd, volgens hem, ten onrechte naar voren geschoven als bewijs van het spontane ontstaan van het kwaad. Verder is gebleken dat slechts vijf tot tien procent van de kampopzichters sadistisch en pervers was. ‘Het grootste gevaar komt in bepaalde omstandigheden van gewone mensen, zoals u en ik’, waarschuwde Pollefeyt, die er verder ook op wees dat ‘mensen die aan de wet gehoorzamen soms gevaarlijker zijn dan diegenen die de wet niet gehoorzamen’. Vervolgens plaatste hij het individu in de context van het totalitaire regime waarvan hij drie kenmerken opsomde: fragmentatie, depersonalisatie en machtswellust. Hij wees erop hoe in een totalitair regime er steeds een tweedeling is van ‘de goeden’ en ‘de kwaden’; en van Hutu's en Tutsi's; en van Serviërs en Kroaten. Verder wordt het totalitaire regime de behoeder van Goed en Kwaad. Het individuele geweten wordt ontlast want Het Regime geeft aan wat ‘juist’ is. Hierdoor kan aan het individu de uitvoering van de meest immorele zaken worden gevraagd zonder het individuele geweten ‘aan te tasten’.
In het tweede deel van zijn lezing onderzocht Pollefeyt het thema vanuit de positie van de slachtoffers. Wat indien iemand geplaatst wordt voor het dilemma: je brood verliezen of je waardigheid verliezen? Hij illustreerde zijn analyse met diverse uitspraken van oorlogsmisdadigers zoals Eichmann en Speer. Hij citeerde het voorbeeld van een Russisch concentratiekamp waar de gevangenen besloten om in hongerstaking te gaan, tot grote woede van hun bewakers. Zelfmoord was vaak nog de enige manier om het bestaan in eigen regie te houden! In het derde deel van zijn betoog was er na de oorlog de tegenstelling tussen de daders en de slachtoffers. De daders hebben achteraf ontkend. Ze hadden alleen maar ‘gehoor–
zaamd’ of ‘anderen hadden het ook gedaan’. Een oorlogsmisdadiger verklaarde in Neurenberg: ‘de overwinnaars zullen altijd rechter zijn, de verliezers zullen altijd schuldig zijn’. De slachtoffers hadden paradoxaal genoeg wél schuldgevoelens en vaak schaamte om te overleven. Verschillende overlevenden van de holocaust pleegden later suïcide. Bettelheim is zo'n voorbeeld.
Het door Pollefeyt uitgereikte papier met een overzicht van zijn gedachtengang eindigde met de volgende uitspraak:
The story has not ended, it has not yet become history, and the secret life it holds can break out tomorrow in you or in me.
Gershom Scholem
Pollefeyt kreeg een warm applaus van een publiek dat duidelijk was geraakt door zijn scherpe analyse. Eigenlijk had iedereen al voldoende stof meegekregen tot bezinning. Al wat later zou komen zou, afgezet tegen Pollefeyts lezing, alleen maar kunnen verbleken. En zo geschiedde (helaas) ook.
1. |
familiebedrijven, die tachtig tot negentig procent van het Nederlandse bedrijfsleven vertegenwoordigen, en waar de destructiviteit
zelfs kan leiden tot het uit elkaar vallen van grote multinationals;
|
2. |
bedrijven die in een belangrijke overgangsfase verkeren en worden geconfronteerd met sluiting van een afdeling of fusie van
afdelingen;
|
3. |
organisaties waar men zich vooral met mensen bezighoudt en waar met name hulpverlening wordt bedreven (en waar dus onder meer
groepspsychotherapeuten werkzaam zijn); door de sterke verbondenheid met elkaar, de extreme mate van inspraak en democratie
en de moeite met hiërarchie en taakgerichtheid kunnen gemakkelijk leiden tot destructieve processen. Het object van het werk
in petrochemische bedrijven is totaal verschillend van bijvoorbeeld het object van de hulpverleningsactiviteit in een justitiële
inrichting.
|
Misschien wel wat typerend voor de huidige tijdgeest en maatschappelijke context verwees Van der Loo naar een uitspraak van Al Capone, een berucht leider van een misdaadorganisatie: ‘You can get much further with a kind word and a gun, than with a kind word alone’. Macht, persoonlijke status en eigenwaarde–problematiek van de hoofdrolspelers zijn interne organisatiefactoren die destructieve processen kunnen luxeren, aldus de spreker. Aan de hand van casuïstisch materiaal illustreerde hij hoe de verankering van psychopathologie in de leider ook terug te vinden is in de strategie, structuur en cultuur van de onderneming. Vaak moet de centrale doelstelling (‘missie’) van het bedrijf worden bijgesteld, moeten groepsprocessen worden gefaciliteerd en moeten hiërarchie en leiderschap opnieuw worden geïnstalleerd, waarbij grote groepen het liefst worden vermeden. Allemaal bekende inzichten die weliswaar aardig en niet van humor gespeend werden gebracht, maar waarbij de indruk bleef bestaan dat Van der Loo erg zuinig met zijn inzichten omsprong en voor weinig uitdieping van zijn onderwerp had gezorgd. De lezing gaf een gevoel van ‘trek in meer’.
Angela Molnos, (groeps)psychotherapeute met privé–praktijk, bracht vanwege haar Hongaars accent in moeilijk verstaanbaar Engels een lezing met als titel ‘Destructiveness in groups: the group–analytic approach’. Zoals de titel al aangaf beperkte zij zich tot een een heel algemene en brede benadering van het onderwerp. Zij maakte onderscheid tussen destructieve kwaadheid (‘destructive anger’) en genezende kwaadheid (‘healing anger’). Deze laatste wordt op het gepaste moment, dat wil zeggen zo snel mogelijk geuit en is gericht op de persoon, die aanleiding vormt tot of gekoppeld is aan de werkelijke aanleiding daartoe. Destructieve kwaadheid daarentegen wordt op het verkeerde moment, dat wil zeggen meestal te laat, geuit en dan gericht tot de verkeerde persoon en in een andere context dan van de werkelijke aanleiding. Vervolgens schetste Molnos hoe via de groepsanalytische methode destructieve woede kan worden omgezet in genezende woede. Dit nam het grootste deel van haar lezing in beslag en bood helaas niets nieuws. Het kwam neer op een opsomming van alle reeds bekende principes om een gezonde groepscultuur te handhaven. Jammer. Ze had naar onze mening haar thema op een interessantere manier kunnen uitwerken. Zij schakelde fenomenen op het niveau van de kleine groep wat al te gemakkelijk gelijk aan zowel maatschappelijke verschijnselen als het individuele psychologisch functioneren van de groepsleden. Enkele vignetten vermochten niet het overwegend theoretische en schools gebrachte betoog te verlevendigen. Als in het programma van deze studiedag destructieve processen respectievelijk op macro–, meso– en micro–niveau werden onderzocht, dan vertoonde zich in onze beleving duidelijk een dalende lijn.
Alhoewel aanvankelijk ingedeeld in de workshop van Molnos besloten we in overleg met de overigens soepel lopende organisatie een andere keuze te maken. Na de lunch bezochten we de workshop van Henk Gilhuis en Rik Seur, beiden als psychotherapeut werkzaam in een klinisch psychotherapeutische setting. In het kader van hun goed verzorgde work–
shop, waarin beide leiders elkaar goed aanvulden, brachten zij onder de titel ‘Uitgestoten, opgeblazen, lamgelegd: destructieve processen in klinische groepen’ ieder een casus uit eigen werkkring. Zij legden hiermee zo veel materiaal op tafel dat er nauwelijks nog tijd overbleef voor de discussie. Doodjammer uiteraard. Vooral de eerste casus, waarin een groepslid suïcide pleegde binnen de zich afwikkelende context van een klinisch groepsproces, riep zo veel (delicate) vragen op dat de weinige nog resterende tijd voor discussie ons onvoldoende leek om daadwerkelijk een gesprek erover aan te gaan.
Wim Hubert, ‘éminence grise’, verzorgde een workshop ‘Voordelen/nadelen van co–therapie voor de groep en voor co–therapeuten’. De workshopleider had een slim rollenspel in elkaar gezet waarmee enkele nadelen van co–therapie duidelijk werden geïllustreerd. Competitie en een gebrekkige onderlinge communicatie leidden tot acute desintegratie en leegloop in de groep. Hubert gebruikte de nabespreking om in vogelvlucht voor– en nadelen van co–therapie en aspecten van de ontwikkelingsstadia van het co–therapeutenkoppel langs te lopen. Het merendeel hiervan is terug te vinden in zijn heldere bijdrage in het Handboek Groepspsychotherapie (Hubert, 1994). Voornaamste conclusie: zorgvuldigheid is geboden in het aangaan van een co–therapeutenrelatie en er zijn tal van valkuilen: problemen rond jaloezie en rolverwerking, en vragen en twijfels over competitie en onderlinge rivaliteit.
In de volgende workshop, ‘Pubers in groepstherapie: lastpakken en pareltjes. Destructieve processen in groepstherapie met jonge adolescenten’ verzorgd door Leo Tijhuis, groepspsychotherapeut, werkzaam bij een RIAGG, lag het accent minder op het aspect destructie maar liet de workshopleider ons op zijn specifieke manier meemaken hoe hij in de praktijk werkt met ‘de stukjes’, ‘de alto’s', ‘de cruckers’ en ‘de kakkers’. Tijhuis gaf zijn workshop het karakter van een geanimeerde dialoog tussen hemzelf en de deelnemers. Met zijn vakkennis, ruime ervaring en persoonlijke en actieve benadering zorgde hij voor een goed gevuld uur. Het enthousiasme van deze collega voor zijn werk met jeugdige cliënten was aanstekelijk.
Conclusie Een studiedag waaraan door de studiecommissie van de nvgp ongetwijfeld hard is gewerkt en die opnieuw zeer goed was georganiseerd. Er was een goed gevuld en veelbelovend programma zodat de deelnemers keuzen dienden te maken. Wij kwamen bijvoorbeeld niet toe aan de ervaringsgroepen waarvoor deelnemers zich konden inschrijven. Pollefeyts bijdrage was zo krachtig en aangrijpend geweest dat al wat volgde op een of andere wijze verbleekte. Mede doordat sprekers er zich wat al te gemakkelijk van af maakten, op een te basaal niveau terugvielen, zich niet voldoende aan hun onderwerp hielden of te weinig gespreksruimte lieten. De indruk bleef bestaan dat het wel moedig was geweest om het aandachtspunt te verleggen en ook destructieve processen binnen groepen aan de orde te (durven) stellen maar het onderwerp werd naar onze mening niet consequent uitgediept. Traditioneel bijna was er ook nu weer een goede sfeer met veel ruimte tot informele uitwisseling van ervaringen en gedachten en met een dagvoorzitter die met humor maar ook met gevoel voor stiptheid de hele gang van zaken in goede banen leidde.
Literatuur
Hubert, W.J.A. (1994). Co–therapie, algemene principes. In T.J.C. Berk, M.J.P. Bolten, E. Gans & H.G.Y. Koksma (red.), Handboek Groepspsychotherapie (G4). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum. |