Interactieve rouwverwerking

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1994
10.1007/BF03079194

Gelezen

Interactieve rouwverwerking

J. A. M. HunfeldContact Information

(1) 

Samenvatting  
Zo'n twintig jaar geleden werd het verlies van een baby doodgezwegen. Meestal werd de baby direct na de geboorte bij de ouders weggehaald, omdat men dacht dat het voor hen het beste was om zo min mogelijk aan de gebeurtenis te worden herinnerd. Zwangerschapsverlies werd wel een ‘non event’ van een ‘non person’ genoemd (Lewis, 1976). Tegenwoordig worden de ouders juist aangemoedigd om de dode baby te zien en vast te houden. Ook krijgt de baby vaak een naam en worden er foto's en andere herinneringen van bewaard. Zowel in de praktijk als in de (wetenschappelijke) literatuur neemt de aandacht voor rouwverwerking na het verlies van een baby toe. Meestal staat daarin de beleving van de moeder centraal en is er weinig aandacht voor de vader of voor de gevolgen van het verlies voor het gezin.
J.A.M. Hunfeld is projectmedewerker bij de Afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Zij doet onderzoek naar de emotionele verwerking, besluitvorming en hulpbehoefte bij (dreigend) zwangerschapsverlies.

 
Inleiding

Zo'n twintig jaar geleden werd het verlies van een baby doodgezwegen. Meestal werd de baby direct na de geboorte bij de ouders weggehaald, omdat men dacht dat het voor hen het beste was om zo min mogelijk aan de gebeurtenis te worden herinnerd. Zwangerschapsverlies werd wel een ‘non event’ van een ‘non person’ genoemd (Lewis, 1976). Tegenwoordig worden de ouders juist aangemoedigd om de dode baby te zien en vast te houden. Ook krijgt de baby vaak een naam en worden er foto's en andere herinneringen van bewaard. Zowel in de praktijk als in de (wetenschappelijke) literatuur neemt de aandacht voor rouwverwerking na het verlies van een baby toe. Meestal staat daarin de beleving van de moeder centraal en is er weinig aandacht voor de vader of voor de gevolgen van het verlies voor het gezin. Veel auteurs beschrijven de rouwverwerking daarbij als een opeenvolging van fasen van ontkenning, protest, woede, verdriet, depressie en ten slotte acceptatie.

De Amerikaanse psychologen Gilbert (gezondheidspsycholoog) en Smart (gezinstherapeut) kiezen een andere benadering. In hun boek Coping with fetal and infant loss – the couple's healing process (1992) ligt de nadruk op ‘de dynamiek van de interactie tussen man en vrouw’. Zij baseren zich daarbij op eigen onderzoek bij 27 ouderparen die vroeg of laat in de zwangerschap of na de geboorte hun baby verloren. Het boek is in de eerste plaats bestemd voor hulpverleners van dergelijke ouders.

Schets van de inhoud

De auteurs beginnen met een kritische beschouwing van fasenmodellen van rouwverwerking, zoals beschreven door onder anderen Kübler–Ross (1969), Parkes (1972) en Bowlby (1980). Gilbert en Smart benadrukken dat rouwverwerking niet volgens een vaste volgorde van emoties en gedachten verloopt, maar dat verschillende aspecten van het rouwproces tegelijkertijd kunnen optreden. Bovendien kent de rouwverwerking geen voltooiing, zoals de fasenmodellen suggereren. Ter illustratie wijzen zij op het nog lang na de dood terugkeren van intens verdriet (‘recurrent grief’) op speciale momenten, zoals de datum die voor de bevalling was uitgerekend of de verjaardag van het overlijden van de baby. Bij rouwverwerking staat volgens hen het vinden van een persoonlijke verklaring of betekenis voor het verlies centraal. Zij noemen rouwverwerking daarom het ontwikkelen van een ‘personal’ of ‘healing’ theorie en daarbij spelen de partner en de sociale omgeving een cruciale rol.

Deze opvatting wordt in de volgende hoofdstukken verder uitgewerkt, waarbij niet alleen de individuele maar ook de gezamenlijke rouwverwerking wordt beschreven. In verband met het laatste spreken Gilbert en Smart over ‘interactieve dyadische rouwverwerking’ en zij noemen een aantal factoren die zo'n gemeenschappelijke verwerking in de weg kunnen staan. Bijvoorbeeld de veel voorkomende opvatting van partners dat het verlies van de baby voor beiden een zelfde rouwervaring met zich mee dient te brengen, terwijl de betekenis van het verlies voor hen beiden sterk kan verschillen. Of verschil in opvatting tussen partners over wat ‘juist rouwgedrag’ is. De een vindt bijvoorbeeld dat de ander zich te veel door emoties laat leiden, terwijl de ander juist emoties mist bij de partner. De ouderparen uit het onderzoek van Gilbert en Smart konden door een ‘juiste copingstrategie’ conflicten hierover in de hand houden. De belangrijkste eigenschappen daarbij bleken hun vermogen om gevoelens en gedachten tegenover elkaar te kunnen uiten (‘open communication’), naar elkaar te kunnen luisteren en optimisme.

In een apart hoofdstuk worden de verschillen in rouwverwerking tussen partners beschreven in het kader van de ‘gender’–rol. Met gender–rol wordt bedoeld: de gedragspatronen en verwachtingen die zijn aangeleerd met betrekking tot de man–vrouwrol. Zo kan het verlies van de baby voor beide partners identiteitsverlies betekenen door het gevoel te hebben gefaald in respectievelijk de rol van vrouw of moeder en kostwinner. Volgens de auteurs vallen mensen in crisistijd gemakkelijk terug op deze gender–rolverdeling, vooral wanneer sociale rituelen ontbreken, zoals volgens hen rond zwangerschapsverlies nog grotendeels het geval is. De laatste twintig jaar constateren zij een grotere variatie in gender–rolpatronen: zij onderscheiden traditionele (man is rationeel en kostwinner, vrouw is emotioneel en verzorgt het huishouden), expressief–flexibele (beide partners zijn zowel emotioneel als rationeel en werken zowel binnen– als buitenshuis) en transitionele (traditionele gender–rol vormt conflict) relaties. Wederzijdse acceptatie van de gender–rolverdeling bleek een belangrijke positieve factor in de rouwverwerking.

Niet alleen de partner, maar ook de sociale omgeving is belangrijk bij de opvang van ouders na het verlies van hun baby. De artsen en de verpleegkundigen zijn volgens Gilbert en Smart een van de belangrijkste (potentiële) steunverleners, omdat zij in de ‘frontlinie van de gezinscrisis’ staan: op het moment dat zij de ouders moeten informeren over de ongunstige prognose en bij het verlies van de baby. Ouderparen uit hun eigen onderzoek bleken van medische hulpverleners een dubbelrol te verwachten, en wel als bron van medische informatie én van emotionele steun. Dat laatste kon bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van informatie over verschillen in rouwverwerking tussen partners, en over het bestaan van lotgenootgroepen of andere hulpbronnen. Daarnaast zijn familie en vrienden belangrijk. Hoewel ouders van hun naasten vaak de hoogste verwachtingen hebben, bleek hun steun in de praktijk nogal eens tegen te vallen. Volgens Gilbert en Smart speelt hierbij het ‘interface issue’ een belangrijke rol. Met dit begrip uit de gezinstherapie willen zij aangeven dat een te grote emotionele betrokkenheid, vaak vanwege een eigen verlieservaring, eerder tot negatieve (goedbedoelde, pijnlijke opmerkingen of vermijden van het onderwerp) dan tot positieve steun kan leiden.

Het hoofdstuk ‘Suggestions for professionals’ bevat suggesties van de ouderparen voor medische hulpverleners, familie en vrienden en lotgenoten. Hun belangrijkste adviezen zijn: ‘open communication’, ‘support’ en ‘kindness’.

Het laatste hoofdstuk wordt geïntroduceerd als een ‘tool kit’ voor hulpverleners. Het is geschreven door E.B. Wood, gezinstherapeut en predikant en geen Bohn Stafleu van Loghume op het terrein van de rouwverwerking. Hij schreef er een veel gelezen ‘werkboek’ over: The survival kit of grief. Gebaseerd op eigen klinische ervaring en op informatie uit de voorgaande hoofdstukken – die hij nogal eens herhaalt – bespreekt Wood een aantal interventie–instrumenten. Bijvoorbeeld de ‘Gender Role Expectations Exercise’ en de ‘Wood Anger/Emotion Agreement’. Met behulp van deze instrumenten zouden partners kunnen leren hun verwachtingen en gevoelens over het verlies van de baby te delen, in het bijzonder gevoelens van woede.

De ‘tool kit’ bevat verder een aantal vragenlijsten met adviezen voor de opvang van de ouders in het ziekenhuis en door familie en vrienden thuis. Verder is er een lijst voor de hulpverlener zelf met vragen als ‘ben ik in staat/niet in staat om met de ouders over hun verlies te praten?’. Door het beantwoorden van zulke vragen zouden zij zich bewust kunnen worden van de eigen beperkingen en voorkeuren bij de opvang.

Het boek wordt afgesloten met een aantal appendices waarin achtereenvolgens de wetenschappelijke beschrijving van het besproken onderzoek, de interviewvragen en een lijst van bronnen voor steun aan de ouders zijn opgenomen.

Kritiek

In een boek waarin de nadruk ligt op de ‘dynamiek van de (gezins)interactie’ mis ik de rol van het kind bij de rouwverwerking. Bekend is bijvoorbeeld het ‘vervangkind’, het fenomeen dat de ouders, vaak onbewust, hun wensen en idealen ten aanzien van het overleden kind projecteren op een overlevend kind of een nieuwe baby. Helaas wordt niet ingegaan op de negatieve gevolgen hiervan voor het kind, negatief omdat het nooit aan alle verwachtingen zal kunnen voldoen (Leon, 1986). Afgezien van deze lacune biedt dit helder en vlot geschreven boek veel concrete informatie en suggesties voor de opvang van ouders na het verlies van een baby. Dat maakt het ook bij uitstek geschikt voor de medische hulpverlener. Daarbij is de opzet typisch Amerikaans: positief, opbouwend en optimistisch. Tekenend daarvoor vind ik de interventie–instrumenten en lijsten met aandachtspunten voor steun bij de rouwverwerking. Hoewel deze lijsten een houvast kunnen bieden bij de opvang, doen de adviezen soms wel erg simplistisch aan, zoals de suggestie om de moeder bij het verlaten van het ziekenhuis een plant te geven om bij haar het gevoel met lege handen thuis te komen enigszins weg te nemen. Het boek biedt vooral steun bij een normale rouwverwerking. Niet alle partners zullen echter baat hebben bij het advies om ‘interactief’ te rouwen, eventueel met behulp van een vragenlijst. Bijvoorbeeld omdat bij hen het zwangerschapsverlies eerdere onopgeloste conflicten, met name met de eigen moeder, heeft opgeroepen (Leon, 1990). Mogelijk is psychotherapie waarbij wordt ingegaan op deze conflicten en hun relatie met de huidige wijze van rouwverwerking dan beter op zijn plaats.


Literatuur

K.R. Gilbert en L.S. Smart Coping with fetal and infant loss – the couple's healing process. New York: Brunner/Mazel, 216 pp., prijs $ 17,95.
 
Leon, I.G. (1990). When a baby dies. Psychotherapy for pregnancy and newborn loss. New Haven: Yale University Press.
 
Leon, I.G. (1986). The invisible loss: the impact of perinatal death on siblings. Journal of Psychosomatic Obstetrics and Gynaecology, 5, 1–14.
CrossRef
 
Lewis, E. (1976). The management of still–birth: Coping with an unreality. Lancet, 2, 619–620.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Naar boven