Het communicatiecentrum te Lovenjoel (Leuven) verzorgde voor zijn twintigste verjaardag een studiedag over ‘variaties in partnerrelatietherapie’. De spiegelgladde wegen die dag inspireerden tot vertaling van dit thema als ijsschaatsfestijn, pas–de–deux op glad ijs en andere uitschuivers. Er bleken echter ook vele mogelijkheden om zich stevig op te warmen, de (inter)nationale faam van dit centrum op het gebied van therapie (ambulante en residentiële partnerrelatietherapie, seksuele therapie en gezinstherapie), en van opleiding en van onderzoek (proces– en outcome–onderzoek) hooghoudend.
In de voormiddag werden drie referaten gehouden.
Volgens prof. dr. Vansteenwegen, coördinator van het centrum, heeft de analogie ‘systeem’ ons veel geleerd maar schiet ze ook op drie vakken te kort: van de individuele persoon, van de persoonlijke geschiedenis en van de individuele betekenis.
Uitgaande van de individuele constructie van de werkelijkheid van elk van beide partners ontwikkelt hij het concept van het duale construct. Uit het verschil, het bevechten en het corrigeren van elkaars constructen, kan een gemeenschappelijk construct groeien. Het duale construct is het resultaat van een scherpstelling van het individuele construct gevolgd door een overschrijden van het verschil in een ‘wij’. Het verschil onderkennen en benoemen is niet zo evident: ‘blijven spreken in een relatie doet pijn’.
Bij relationele pathologie wordt het verschil niet gelegd bijvoorbeeld in een fusionele eenheid, noch bepaalt één van de constructen volledig de realiteit, zoals bij extreme vormen van gelijkgeverij of betweterij. Ook de therapeut heeft zijn constructen, al is het maar door zijn man– of vrouw–zijn, werd door de zaal opgemerkt.
Boeiende thema's werden opgeroepen: welke circulaire verbanden bestaan er tussen deze constructen? Hoe zijn constructen (structureel) te koppelen?
1. |
leer–co–therapie: één van de therapeuten is duidelijk meer ervaren dan de ander en neemt de rol van therapeut op zich;
|
2. |
supervisie–co–therapie: één van de therapeuten is meer ervaren dan de ander, die het gesprek voert onder supervisie van de
eerste;
|
3. |
co–co–therapie: beide therapeuten zijn ongeveer even ervaren en nemen beurtelings de leiding van het gesprek;
|
4. |
reflecterende co–therapie: zoals 3; wanneer echter een van de therapeuten op een dood spoor zit, of er gebeuren in het gesprek
heel opvallende dingen, bespreken de therapeuten dit openlijk onder elkaar, in het bijzijn van het paar of het gezin;
|
5. |
‘invisible mirror’ co–therapie: één van de therapeuten vervult de actieve rol: hij stelt vragen en onderhoudt het contact.
De ander neemt een meta–positie in: hij kijkt naar, en bevraagt de relatie tussen het gezin en de ‘actieve therapeut’: ‘Wat
me opvalt in jullie gesprek is…, wat zou dat kunnen betekenen?’
|
Migerode en Rober zijn sterk beïnvloed door het constructivisme met concepten als conversatie, double description en reflectie. In het narratieve paradigma worden taal– en tekstmetaforen meer geschikt bevonden om over therapie te spreken dan cybernetische of systemische metaforen. Onder deze taalmetaforen rangschikken de a(c)(u)teurs de ‘conversations’ van Anderson en Goolishian, de ‘text analogy’ van M. White, de dialogues and ‘dialogues about dialogues’ van T. Andersen, de ‘language games’ van De Shazer, de ‘narrative changes in therapy’ van Sluzki, de ‘therapeutic story’ van Andolfi en anderen, en de ‘Dostoyewskian dialogue’ van Keeney.
Centraal is de zoektocht naar het levende gesprek, ook tussen de co–therapeuten, met fundamenteel respect voor de gesprekspartner en met klemtonen op competenties, verbindingen en groei.
In het derde referaat stelden J. Bout en H. Mulder het residentiële partnerrelatietherapie–programma voor van de Keerkring, APZ Beileroord, Beilen. De behandeling beslaat zeven weken.
De echtpaartherapie, per individueel paar en in groep, wordt er geïntegreerd in een klinisch psychotherapeutische setting. Anders dan in het communicatiecentrum vallen belangrijke klemtonen dan ook op de sociotherapie, rode draad van de behandeling, op de non–verbale therapievormen en op de groepspsychotherapie. Ik zag een indruk bevestigd uit mijn eigen ervaring met echtpaarbehandeling in een kliniek voor klinische psychotherapie: de eerste weken na de opname komt het individuele construct van elke partner afzonderlijk centraal te staan; weliswaar wordt men als echtpaar opgenomen, veelal met een relationele of systemische probleemdefinitie, maar in een dergelijke setting wordt paradoxalerwijs de individuele dynamiek erg aangesproken. Dit heeft soms verrassende effecten voor het creëren van nieuwe contexten, waarin een (ander) duaal construct kan worden ontwikkeld.
Een andere methode om het duale construct, het construct van de relatie, ‘l’absolu du couple' (Philippe Caillé in Un et un font trois ) te doen oplichten, zijn diverse vormen van ‘sculpting’ door M. Heireman in een namiddagworkshop esthetisch geïllustreerd aan de hand van beelden van Camille Claudel.
Een paar ontwerpt een beeld van zichzelf (bijvoorbeeld ‘wij zijn een moeilijk koppel’) dat als een soort object functioneert dat ten dienste staat van zijn gebruikers; er is een autoreferentiële uitwisseling tussen het paar en het construct. Het paar gaat hulp zoeken wanneer wat het zelf gecreëerd heeft, hen ook in moeilijkheden brengt. Zowel op een fenomenologisch niveau (de interactiereeksen, de spelregels) als op een mythisch niveau (het geloof in het unieke van de relatie, de betekenis) kunnen ‘sculptings’ de dynamiek van het paar, van de the–
rapeut(en) en van het paar + therapeuten ver– en uitbeelden.
Constructie en beelden, recursiviteit tussen fenomenen en mythen: genoeg om de weg op te kunnen glijden!