Handboek psychosociale therapie. Theorie en praktijk

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1994
10.1007/BF03079187

Gelezen

Handboek psychosociale therapie. Theorie en praktijk

Martin van KalmthoutContact Information

(1) 

Samenvatting  
Dit lijvige boekwerk is ontstaan in de context van het algemeen maatschappelijk werk, waar hulpverleners vaak geconfronteerd worden met de verwevenheid van materiële, immateriële en somatische problemen. Op dit brede gebied van hulpverlening (volgens de auteurs niet minder dan 70% van de totale vraag naar ambulante hulp) dreigen cliënten (vaak afkomstig uit een lage sociaal–economische klasse) nogal eens tussen de wal en het schip terecht te komen omdat zij niet geholpen zijn met de gespecialiseerde psychiatrische of psychotherapeutische hulp. Psychosociale therapie beoogt dit gat te dichten met het aanbod van een basismethodiek die zodanig generalistisch is dat ze zowel in de eerste, de tweede als de derde lijn bruikbaar is en zich zowel uit het maatschappelijk werk als uit de psychotherapie laat voeden.
Martin van Kalmthout is universitair hoofddocent klinische psychologie bij de Vakgroep Klinische Psychologie en Persoonlijkheidsleer van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij praktizerend psychotherapeut te Mook.

 
Inleiding

Dit lijvige boekwerk is ontstaan in de context van het algemeen maatschappelijk werk, waar hulpverleners vaak geconfronteerd worden met de verwevenheid van materiële, immateriële en somatische problemen. Op dit brede gebied van hulpverlening (volgens de auteurs niet minder dan 70% van de totale vraag naar ambulante hulp) dreigen cliënten (vaak afkomstig uit een lage sociaal–economische klasse) nogal eens tussen de wal en het schip terecht te komen omdat zij niet geholpen zijn met de gespecialiseerde psychiatrische of psychotherapeutische hulp. Psychosociale therapie beoogt dit gat te dichten met het aanbod van een basismethodiek die zodanig generalistisch is dat ze zowel in de eerste, de tweede als de derde lijn bruikbaar is en zich zowel uit het maatschappelijk werk als uit de psychotherapie laat voeden.

De auteurs zijn beiden verbonden aan het Kempler Instituut Nederland, waar zij een opleiding voor maatschappelijk werkenden verzorgen. Zij zien hun werk mede als een poging het gedachtengoed van Kempler verder uit te werken.

Psychosociale therapie

De vraag die natuurlijk onmiddellijk opkomt is wat er nu precies onder psychosociale therapie verstaan wordt. Wat is bijvoorbeeld het verschil met psychotherapie, wie zijn de beoefenaars ervan en wordt er van een bepaald referentiekader uitgegaan? In deel 1 van het boek (grotendeels geschreven door Roel Bouwkamp) wordt op deze vragen ingegaan. Dit culmineert in hoofdstuk 5 dat als titel draagt ‘Psychosociale therapie’.

Wat psychosociale therapie is wordt allereerst verduidelijkt aan de hand van de omschrijving van het begrip psychosociale problemen (hoofdstuk 1). De auteurs bestrijden de opvatting dat er een zinvol onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen psychische problemen (bestemd voor psychotherapie en RIAGG) en psychosociale problemen (bestemd voor het algemeen maatschappelijk werk). In de psychosociale therapie wordt uitgegaan van de verwevenheid van het psychische en het sociale en zij wil aldus een brug slaan tussen hulpverleningsvormen die of het een, of het andere benadrukken:

‘Psychosociale therapie richt zich in haar behandeling niet op deelaspecten zoals psychische, sociale, materiële problemen, maar op de samenhang daartussen zoals die zich in de relatie tussen het individu en zijn sociale omgeving manifesteert’ (p. 27).

Dit maakt de psychosociale therapie bijzonder geschikt voor zogeheten LSES–cliënten (lagere sociaal–economische status), die vanwege hun ‘externe beheersoriëntatie’ veelal stuklopen op de passieve, niet op hun feitelijke problemen maar op inzicht gerichte psychotherapieën. In dit eerste hoofdstuk ontstaat de indruk dat de psychosociale therapie vooral bedoeld is voor maatschappelijk werkenden (en dat het boek dus vooral voor hen geschreven is), maar later zal blijken dat de ambities verder gaan.

In hoofdstuk 2 komt naar voren dat psychosociale therapie behalve in het maatschappelijk werk vooral in de jeugdhulpverlening, de reclassering, de verslavingszorg en de zwakzinnigenzorg een specifieke functie heeft. Verderop echter (p. 62) wordt psychosociale therapie zeer breed omschreven als ‘… die vormen van psychotherapie, psychosociale hulpverlening en sociaal–psychiatrische behandeling, die erop gericht zijn de problemen die samenhangen met verstoringen in de wisselwerking van de persoon en zijn sociale omgeving op te lossen’. Welke psychotherapeut, van welke richting dan ook, zou het daar niet mee eens zijn?

Hoofdstuk 3 is gewijd aan ‘de individuele behandelstrategie’ en die komt er niet zo best van af. De kritiek die naar voren komt snijdt in het algemeen wel hout, maar de auteurs slaan helaas door waar zij in latere hoofdstukken individuele therapie in algemene zin als een tragische vergissing kwalificeren. Zo lezen wij op p. 334: ‘Individuele hulpverlening dient een niet te vermijden uitzondering te zijn’. Dat maakt begrijpelijk waarom er een apart hoofdstuk (4) besteed wordt aan de systeemtherapie die overigens ook van welbekende kritiek wordt voorzien. Gezien haar uitgangspunten is het logisch dat de gezinstherapie een belangrijke plaats krijgt in de psychosociale therapie, maar soms zal de lezer zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat psychosociale therapie en gezinstherapie identiek zijn. Zo blijven wij alsmaar in onzekerheid over het specifieke van de psychosociale therapie.

Dat verandert niet in hoofdstuk 5, dat uitdrukkelijk handelt over de definitie van psychosociale therapie: nu blijkt dat wezenlijk voor de psychosociale therapie is het ‘persoonlijk–ervaringsgerichte’. Dat is niet verwonderlijk waar Kempler en Whitaker de belangrijkste inspiratoren van de psychosociale therapie zijn, maar, zo vraagt de lezer zich af, waarom zou er geen psychosociale therapie denkbaar zijn op bijvoorbeeld gedragstherapeutische basis, niét ‘persoonlijk–ervaringsgericht’ dus?

Referentiekader

De theorie achter het ‘persoonlijk–ervaringsgerichte’ wordt verder uitgewerkt en onderbouwd in de hoofdstukken 6, 7 en 8. Wat mij betreft zijn dit de beste en meest interessante hoofdstukken uit het boek. In hoofdstuk 6 wordt allereerst het thema autonomie en verbondenheid geïntroduceerd. De auteurs beschouwen dit als het centrale conflict waarmee cliënten (van de psychosociale therapie?) worstelen. Inhoudelijk baseren zij zich hierbij onder meer op het werk van Angyal en van Kaiser. Deze psychodynamisch georiënteerde auteurs hebben elk in hun eigen termen het thema van autonomie en verbondenheid beschreven. Zo spreekt Angyal van het universele conflict tussen het streven naar autonomie en het streven naar homonomie (een wat onduidelijke term voor verbondenheid). Kaiser op zijn beurt spreekt over het verlangen van de mens om met een ander (of het andere) te fuseren, hetgeen onvermijdelijk leidt tot bedreiging van iemands zelfstandigheid.

Autonomie en verbondenheid zijn termen waarmee wordt verwezen naar een universeel menselijk conflict dat zich op allerlei niveaus manifesteert. Als het om de hulpverlening gaat is dit conflict zichtbaar in de levensloop van individuen, tussen partners en natuurlijk in de gezinstherapie. Het conflict is echter ook duidelijk in de therapeutische relatie.

‘Psychopathologie’ wordt in dit verband omschreven als een scheefgroei tussen autonomie en verbondenheid, bijvoorbeeld isolement (te veel autonomie) of fusie (te veel verbondenheid). Symptomen moeten begrepen worden als de uitdrukking van deze scheefgroei. De auteurs spreken in dit verband vaak over te veel zorg voor anderen en te weinig voor jezelf. Dat speelt bij cliënten in gelijke mate als bij therapeuten en zal zich manifesteren in de kwaliteit van de therapeutische relatie.

De basis van het conflict tussen autonomie en verbondenheid wordt volgens de auteurs gevormd door de splitsing die zich binnen mensen voltrokken heeft tussen ‘een toegestaan en een niet toegestaan deel’. Bij de beschrijving hiervan in het kader van de gezinstherapie (hoofdstuk 6) wordt uitvoerig gebruik gemaakt van de termen roltoewijzing en projectieve identificatie. Omdat pathologische relationele patronen hun oorsprong vinden in de beschreven innerlijke splitsing, wordt aldus een brug geslagen tussen het intrapsychische en het interpersoonlijke.

In hoofdstuk 7 en 8 worden deze grondgedachten uitgewerkt voor de therapeutische relatie. Centrale begrippen daarbij zijn: persoonlijk leiding geven, persoonlijk reageren, zorgen voor jezelf (als therapeut), de ‘complete boodschap’ (Kempler) en betrokken rechtstreekse communicatie (een begrip dat verwant is met Kaisers directe communicatie). Het interessante van deze hoofdstukken is dat elementen uit verschillende psychotherapeutische scholen worden geïntegreerd tot een aansprekelijke en evenwichtige visie op de psychotherapeutische relatie. De kern van die visie wordt als volgt omschreven: ‘Het wezenlijke van deze communicatieve intimiteit is de combinatie van confrontatie en empathie, het confronteren van de cliënt met de effecten van zijn gedrag en het tegelijkertijd oog hebben voor wat deze confrontaties voor hem betekenen’ (p. 252).

Hier komen verschillende hoofdstukken uit het boek samen. De eerdere kritiek op de neutrale, passieve en onpersoonlijke therapeut die daardoor weinig succes boekt, in het bijzonder met LSES–cliënten, leidt hier tot het formuleren van een alternatief dat meer kansen op succes biedt. Voorts krijgt veel empirisch psychotherapie–onderzoek hier zijn plaats als onderbouwing van de naar voren gebrachte visie. In het algemeen is in dit boek trouwens uitvoerig gebruik gemaakt van empirische onderzoeksbevindingen.

De praktijk

In deel II (hoofdstukken 9 t/m 15), geschreven door Sjef de Vries, kan de lezer zien hoe de praktijk van de psychosociale therapie er uit ziet omdat er vele transscripten en gevalsbesprekingen gepresenteerd worden. Daarin blijkt dat deze persoonlijke vorm van therapie toch ook niet ontkomt aan stereotypen. Zo zijn in de woorden van de therapeut steevast de uitdrukkingen te vinden: ‘Ik merk’, ‘Ik heb nodig’ en ‘Ik wil’. Het persoonlijk reageren van de therapeut krijgt soms de vorm van een uitgebreide uiteenzetting die dan nogal kunstmatig aandoet.

Voor de ervaren hulpverlener zal veel uit dit deel wat overbodig zijn. Het gaat onder meer over intake en diagnose. Voor de beginnende hulpverlener (maatschappelijk werkende in opleiding?) kan veel van deze informatie echter nuttig zijn, ofschoon er voor beginnelingen mijns inziens ook gevaren in zitten. Het boek wordt in dit gedeelte soms zó praktisch dat het hier en daar iets weg heeft van een spoorboekje en dan stelt zich de vraag of dat de beste manier is om toekomstige hulpverleners op te leiden. Het meest lezenswaardig van deel II vond ik de laatste twee hoofdstukken die respectievelijk gaan over confronteren en impasses. Daarin komt de in dit boek naar voren gebrachte specifieke psychotherapie–theorie het beste uit de verf.

Beschouwing

Ik vind de produktie van een boek als het hier besprokene een knappe prestatie. Het is goed geschreven, geeft een interessante visie op het hulpverleningsproces, is grondig gedocumenteerd en bevat een grote hoeveelheid praktische en theoretische kennis over een breed terrein van geestelijke gezondheidszorg. Het geheel wordt bij elkaar gehouden door het verbindende begrip ‘psychosociale therapie’.

Bij de weergave van de inhoud heb ik hier en daar al de nodige bedenkingen naar voren gebracht en vragen gesteld. Op een aantal daarvan wil ik hieronder nog kort ingaan.

Allereerst het begrip psychosociale therapie. Ik begrijp wel ongeveer waar de auteurs met dit begrip naartoe willen, maar ik moet zeggen dat ik niet overtuigd ben geraakt van de eigen specifieke identiteit van de psychosociale therapie. Het boek lezende krijg je soms de indruk dat het gaat om maatschappelijk werk, soms om gezinstherapie, dan weer om een persoonsgerichte vorm van psychotherapie. Nu is het zeker zo dat al deze vormen van hulpverlening een aantal fundamentele processen en werkzame factoren gemeenschappelijk hebben. Er is ook geen reden om de ene boven de andere te plaatsen als iets van een heel andere orde. Dat laatste gebeurt nog al eens met de psychotherapie ten opzichte van andere vormen van psychosociale hulpverlening. Daar is wat mij betreft geen reden voor en het interessante van het hier besproken boek is zeker dat het duidelijk maakt dat dezelfde werkzame processen aanwezig zijn in alle vormen van psychosociale hulpverlening. Maar dat betekent tegelijkertijd en per definitie dat de psychosociale therapie aan een dergelijke metatheorie moeilijk haar eigen identiteit kan ontlenen.

Ik maakte al eerder duidelijk dat ik de in dit boek geformuleerde metatheorie het meest interessante vind en dat zal ongetwijfeld te maken hebben met mijn eigen werk en theoretische oriëntatie. Vandaaruit gezien zou ik de in dit boek naar voren gebrachte psychotherapie–theorie willen verwelkomen als een belangwekkende bijdrage aan de ontwikkeling van een niet–schoolgebonden persoonsgerichte psychotherapie. Sterk in de hier gepresenteerde theorie vind ik dat directiviteit en non–directiviteit, structureren en ruimte geven, empathie en confrontatie, afstand en nabijheid, taakgerichtheid en persoonsgerichtheid, niet langer tegenover elkaar staan.

Een tweede opmerking betreft de omvang van het boek. Ik vroeg me af of het niet toegankelijker zou zijn geweest als het wat dunner zou zijn. In samenhang met het voorafgaande punt zou ik denken dat de psychotherapie–theorie verdient, apart als zodanig gepresenteerd te worden en op haar mogelijkheden en beperkingen voor de psychotherapie (ook binnen de psychopathologie en de psychiatrie) te worden onderzocht. Nu verdwijnt zij naar mijn smaak te veel in de psychosociale zee.

Ten slotte zou ik willen zeggen dat het Handboek psychosociale therapie een interesssant boek is voor iedereen die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg. Daarbij zullen niet alle hoofdstukken voor iedereen even relevant zijn, maar dat is niet zo'n groot probleem: de meeste kunnen heel goed afzonderlijk gelezen worden en het boek is ook als naslagwerk heel geschikt.


Literatuur

Roel Bouwkamp en Sjef de Vries Handboek psychosociale therapie. Theorie en praktijk. Amersfoort/ Utrecht: College uitgevers/NIZW, 1992, 577 pp., prijs ƒ 99,–.
 
Naar boven