On loving, hating and living well. The public psychoanalytic lectures of Ralph R. Greenson

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1994
10.1007/BF03079166

Gelezen

On loving, hating and living well. The public psychoanalytic lectures of Ralph R. Greenson

R. F. A. RylantContact Information

(1) 

Samenvatting  
Beide boeken handelen direct of (ook) indirect over Ralph R. Greenson, een bekende en vermaarde Amerikaanse psychiater en psychoanalyticus, die ook de behandelaar was van Marilyn Monroe. Het eerste boek, geschreven door Greensons discipelen en opgedragen aan Ralph R. Greenson als ‘extraordinary clinician, creative scholar, and inspiring teacher’ (p. VI), hemelt de auteur eenduidig op, terwijl in Spoto's biografie Ralph Greenson ‘het echte zwarte schaap is in de kudde rond Monroe’ (Ferdinandusse, 1993, p. 75). In het eerste boek dus bewondering voor en idealisering van een ongetwijfeld begaafd (opleidings)psychoanalyticus die diverse boeken en artikelen publiceerde.
R.F.A. Rylant, psycholoog en psychotherapeut, is werkzaam op het Psychotherapeutisch Centrum ‘De Viersprong’ te Halsteren.

Help help

Help I feel life coming closer

When all I want is to die.

Marilyn Monroe, 1961

Beide boeken handelen direct of (ook) indirect over Ralph R. Greenson, een bekende en vermaarde Amerikaanse psychiater en psychoanalyticus, die ook de behandelaar was van Marilyn Monroe. Het eerste boek, geschreven door Greensons discipelen en opgedragen aan Ralph R. Greenson als ‘extraordinary clinician, creative scholar, and inspiring teacher’ (p. VI), hemelt de auteur eenduidig op, terwijl in Spoto's biografie Ralph Greenson ‘het echte zwarte schaap is in de kudde rond Monroe’ (Ferdinandusse, 1993, p. 75). In het eerste boek dus bewondering voor en idealisering van een ongetwijfeld begaafd (opleidings)psychoanalyticus die diverse boeken en artikelen publiceerde. Greensons tekstboek The technique and practice of psychoanalysis , gepubliceerd in 1967, is een klassiek handboek geworden en is vertaald in het Duits, Italiaans, Frans, Spaans en Nederlands. In 1978 verscheen onder de titel Explorations in psychoanalysis een verzameling van tweeëndertig van zijn lezingen en artikelen. Nemiroff, Sugarman en Robbins loven Greenson verwijzend naar dit werk, om zijn ‘veelzijdigheid en zijn groot talent om klinische observaties en theoretische beschouwingen met elkaar te verweven’ (p. XV). Zij verwijzen ook naar een uitspraak van Stoller, een door Greenson zeer gewaardeerde collega, waarin deze aangeeft dat Greenson

knew – and so much enjoyed knowing it – that the central feature of psychoanalysis is the relationship between patient and analyst’ (p. XVI).

Deze uitspraak is misschien wel de essentie van wat de twee te bespreken boeken met elkaar verbindt, in het bijzonder de tegenstelling tussen Greensons theoretische geschriften, waarmee helemaal niets aan de hand lijkt, en Greensons daadwerkelijke opstelling in zijn relatie tot zijn beroemde patiënte. Hierover later meer.

In navolging van The explorations in psychoanalysispubliceren Nemiroff c.s. de lezingen en artikelen van Greenson uit de periode 1955 tot 1978. De lezingen handelen over basale menselijke kenmerken zoals liefde en emotioneel geïnvolveerd zijn, haat, agressie en oorlog, mannelijkheid en vrouwelijkheid, seksualiteit, jaloersheid, afgunst en bezitterigheid. Het eerste hoofdstuk, ‘The man and his life’, biedt een goed aanknopingspunt om stil te staan bij de figuur en het levensverhaal van Greenson.

Ralph Greenson werd als eerste uit een tweeëiige tweeling geboren op 20 september 1911 in Brooklyn, New York. Zijn ouders, Joel en Katharine Greenschpoon, Russisch–Joodse immigranten, noemden hun twee eerstgeboren kinderen Romeo en Juliette. Op het ogenblik van de geboorte was vader Greenschpoon medisch student, terwijl moeder als apotheker zorgde voor het gezinsinkomen. In de puberteit kreeg Green–son heel wat plagerijen omwille van zijn naam te verwerken. Zonder medeweten van zijn ouders veranderde hij zijn naam in ‘Romi’. In 1914 studeerde vader Greenschpoon af als arts en hij werd in korte tijd een toegewijd huisarts. Vader nam zijn zoon frequent mee op huisbezoek. Nemiroff c.s. geven aan dat deze ervaring er zeker toe heeft bijgedragen dat Greenson zelf ook arts wilde worden:

‘He later described three indelible impressions left with him from those days: first, his father, the doctor, could see naked ladies when he wanted; second, he seemed unafraid when everyone else was frightened; and third, and best of all, he made those people better’ (p. XII).

Wegens een numerus clausus voor Joodse medische studenten liet Greenson zich inschrijven aan de universiteit van Bern (Zwitserland). Hij leerde er snel Duits en ontmoette er zijn levensgezellin Hildi. Zij kregen later twee kinderen. Hun zoon Daniel zou ook arts worden en is momenteel opleidingspsychoanalyticus aan het Psychoanalytisch Instituut van San Francisco. Hun dochter werd artieste.

Greenson studeerde af als arts aan het Cedars of Lebanon Hospital in Los Angeles en ging in psychoanalytische opleiding bij Wilhelm Stekel in Wenen. Terug in de Verenigde Staten begon hij een privé–praktijk en ging hij in leeranalyse bij de juist in de Verenigde Staten aangekomen Otto Fenichel. Deze laatste werd Greensons voornaamste inspiratiebron, vertrouweling, collega en vriend. De relatie werd beëindigd door Fenichels vroegtijdige dood in 1946. Intussen deed Greenson ervaring op in het Amerikaans leger. Na de oorlog begon hij een eigen praktijk en al héél snel werd hij bekend om zijn onderwijstalent.

Nemiroff c.s. formuleren het als volgt:

‘Succes en populariteit kwamen snel toen het publiek en de professionele wereld zich realiseerden wat een knappe clinicus en onderwijskracht ze in hun midden hadden’ (p. XIV).

Greenson, die intussen ook zijn familienaam (Greenschpoon) had veranderd, werd al snel opleidingspsychoanalyticus en zelfs decaan van het Los Angeles Psychoanalytic Institute. Ook op internationaal vlak verwierf Greenson bekendheid door zijn nauwe samenwerking met Anna Freud en meer bepaald zijn bijdrage aan de pogingen om The Hampstead Child Therapy Clinic financieel te laten overleven. De dood van Ernst Kris luidde voor Anna Freud een wisseling van de wacht in. Als redacteur van The Psychoanalytic Study of the Child werd Ernst Kris opgevolgd door Marianne Kris en later door Albert Solnit en Seymour Lustman. Toen Anna Freud in 196O naar New York terugkeerde, formeerde zich een nieuwe kern van Amerikaanse psychoanalytici rondom haar. Ralph Greenson uit Los Angeles werd ook tot Anna Freuds hovelingen gerekend (Young–Bruehl, 1989, p. 326).

Zo ontstond een vrij hartelijke vriendschapsrelatie tussen Anna Freud en Ralph Greenson. Enkele citaten uit de biografie van Young–Bruehl over Anna Freud mogen dit illustreren:

‘Ralph Greenson was een intens levend man met veel enthousiasme en zwier, een man voor wie de psychoanalyse een manier van leven was, en zo moest het ook zijn, vond Anna Freud…’ (p. 326).

En verder schreef Anna Freud naar aanleiding van Greensons dood een in memoriam:

‘Overal ter wereld leiden wij nieuwe generaties psychoanalytici op. Niettemin hebben wij nog niet het geheim ontdekt hoe wij de echte opvolgers kunnen opleiden van mensen als Romi Greenson, namelijk mannen en vrouwen die de psychoanalyse tot haar uiterste grenzen gebruiken om zichzelf te begrijpen, voor hun medemensen, voor het communiceren met de gehele wereld, kortom, als een manier van leven’ (p. 387).

Na zijn eerste hartaanval op vierenveertigjarige leeftijd kende Greenson in feite zijn meest produktieve periode. Alhoewel hij zijn levensstijl moest wijzigen (niet meer roken en niet meer overdreven trimmen), bleef hij zijn praktijk uitoefenen, lesgeven en schrijven gedurende de volgende vierentwintig jaar. Ralph Greenson overleed op 24 november 1979 aan de gevolgen van een hartaanval.

Tot zover het succesverhaal. Spoto's verhaal roept anderzijds tal van vragen op over hoe een deskundig en vermaard opleider en psychoanalyticus, in tegenstelling tot zijn in lezingen en artikelen uitgedragen theoretische inzichten, zich in zijn (behandelings–) relatie met mevrouw Monroe totaal vergaloppeerde en doorschoot in de rol van bezitterige, overcontrolerende en intrusieve waakhond.

Ralph Greenson was vijftig jaar geworden en op het hoogtepunt van zijn carrière toen Marilyn Monroe ‘stumbled into his life in 1960’ (Brown & Barham, 1992, p. 44). Monroe was ingestort na een kortstondige maar stormachtige verhouding met haar tegenspeler Yves Montand tijdens de opnamen van Let's make love. Greenson trof haar aan ‘gevaarlijk verslaafd aan barbituraten en aan immense hoeveelheden van Scotch whisky en champagne’ (p. 44). Het was op voorspraak van Frank Sinatra dat Green–son uiteindelijk besloot Monroe in behandeling te nemen. Over deze beslissing stellen Brown en Barham: ‘It was to be a disastrous decision for both’ (p.45).

De ontmoeting zou inderdaad een tragische wending krijgen doordat Greenson zich kennelijk liet verleiden zijn therapeutische houding te verlaten teneinde zich te gaan bemoeien met zowat alle aspecten van Marilyn Monroe's leven: zo schreef hij voor met wie ze al dan niet kon omgaan (hij raadde haar verdere ontmoetingen met Frank Sinatra en Joe Dimaggio – met wie ze op het moment van haar dood voor een tweede maal zou gaan huwen – af), in welke films ze al dan niet kon optreden en welk huis ze moest kopen. Monroe idealiseerde aanvankelijk Greenson zoals moge blijken uit uitspraken als ‘the miracle worker’, ‘my saviour’ en ‘my ally against the whole world’ (Brown & Barham, 1992, p. 47) om zich geleidelijk tegen hem te gaan afzetten en te gaan revolteren. Hiermee wordt wellicht een herhalingspatroon blootgelegd waarbij Marilyn Monroe opnieuw als het ‘onschuldige slachtoffer’ (van haar pleegvader, de filmbonzen en Greenson) te voorschijn komt. Spoto doorziet misschien wat te weinig deze dynamiek waardoor toch een ietwat zwart–wit–beeld dreigt te ontstaan van het ‘weerloze vrouwtje’ dat zo gemeen wordt behandeld door haar psychiater. Desalniettemin kunnen we niet voorbijgaan aan Greensons aandeel en blijft er de prangende vraag naar de tegenstelling tussen de door hem zo prachtig uitgedragen theoretische inzichten en zijn al te intrusieve opstelling ten aanzien van Monroe. Spoto presenteert in zijn biografie over Monroe Greenson postuum de rekening.

Ferdinandusse (1993) schrijft in Vrij Nederland over Greenson:

‘Greenson was een populaire, handige psychiater; weinig diepgravend en gul met librium. Hij was zo blij met Monroe dat hij alle regels van zijn vak met voeten trad; hij liet zich erop voorstaan dat hij haar psychiater was, liet zijn kinderen boodschappen voor haar doen en Monroe mocht vaak aan de keukentafel meeëten. Monroe kon hem elk uur van de dag bellen. Hij overreedde haar een huis te kopen niet ver van het zijne en zocht Eunice Murray uit als huishoudster – zij had de opdracht elke dag telefonisch over Monroe te rapporteren. Bij de filmstudio trad hij soms op als haar woordvoerder (en Spoto verdenkt hem ervan zich bij Fox als lijfpsychiater te hebben laten betalen)’ (p. 75–76).

Spoto, die met eerdere knappe biografieën over Hitchcock, Tennessee Williams en Dietrich bepaald geen beginner is, schetst een boeiend maar tegelijkertijd schrijnend verhaal over Marilyn Monroe. Zij blijkt helemaal niet ‘het domme blondje’ te zijn geweest maar eerder een ietwat perfectionistisch ingestelde – en dus snel onzekere – actrice, die gevangen zat in een web van (andermans) financiële belangen en intriges in een context van de dysfunctionerende organisatie en met bankroet bedreigde Fox–filmstudio's. In deze context ‘regelde Greenson voor zichzelf een aanstelling als speciaal adviseur en raadgever van Marilyn Monroe – niet voor een riant honorarium, maar uiteraard om zijn ego te strelen. Na zijn thea–trale lezingen op de podia der collegezalen vormde dit de meest geslaagde gooi naar een relatieve sterstatus’ (p. 471). Vanaf 1960 speelt Greenson in Monroe's leven inderdaad een bepalende rol, die volledig in strijd is met een therapeutische relatie tussen patiënte en behandelaar. Maar er is méér. Spoto laat de lezer zien hoe Marilyn Monroe misschien wel een ‘trendy’ behandelingsvorm, een ‘klassieke’ psychoanalytische kuur kreeg, maar doet terecht vragen rijzen rondom de indicatiestelling. In 1957 belde Monroe voor advies met Anna Freud, die ze eerder in Londen had ontmoet. Anna Freud verwees haar naar Marianne Kris, een New Yorkse psychiater, die Freud had gekend en die als zijn ‘geadopteerde dochter’ werd beschouwd. Deze Marianne Kris had als specialisme de jeugdjaren en dat betekende, schrijft een bijna boze Spoto, dat de juist naar zekerheid smachtende actrice nog eens jarenlang, vijf dagen per week, geconfronteerd werd met dat sombere verleden. Steeds opnieuw dezelfde tredmolen (Ferdinandusse, 1993, p. 75). Ook de aanpak van Marianne Kris roept vragen op. Begin 1961, vlak na haar scheiding van Arthur Miller en de weinig enthousiaste ontvangst van de films Let's make love en The misfits raakte Monroe erg depressief:

‘Met uitzondering van haar bezoekjes aan Kris bleef ze thuis in haar verduisterde slaapkamer, draaide sentimentele muziek, teerde op slaappillen en verloor snel aan gewicht’ (Spoto, p. 452).

Marianne Kris reageerde geschokt op Monroe's toestand en liet haar overbrengen naar de Payne Witney–kliniek, een psychiatrisch ziekenhuis. Daar merkte Marilyn Monroe tot haar ontzetting dat ze in een isoleercel werd opgesloten. Monroe wist uiteindelijk door bemiddeling van Joe Dimaggio (haar eerste echtgenoot) een overplaatsing naar een privé–kamer in het neurologisch instituut van het Columbia University Presbyterian Hospital Medical Center te regelen. Daar zou ze nog een drieëntwintig dagen durende rust– en revalidatiekuur volgen. Spoto vestigt de aandacht van de lezer op een brief die Monroe vanuit haar gedwongen opname–situatie aan Greenson schreef. Spoto zelf becommentarieert de brief als volgt:

‘Haar gezond verstand, kalmte, humor en rijpheid blijken uit elke regel. Mocht men ooit betwijfeld hebben dat Marilyn Monroe in deze periode een vrouw was die, ondanks haar problemen, een duidelijk beeld van haar eigen leven had en een aangeboren intelligentie en mededogen bezat, dan stelt deze brief hen voor eeuwig in het ongelijk’ (Spoto, p. 455).

Monroe geeft in haar brief een beschrijving van de gesloten opname–afdeling en ze laat ook iets los over hoe ze haar opname heeft beleefd:

‘Ik had het gevoel dat ze zich meer bekommerden om de gehoorzaamheid van de patiënten en dat ze hen laten gaan zodra die patiënten hun leven hebben “opgegeven”. Ik werd verzocht me onder de patiënten te begeven, om me bij de bezigheidstherapie te vervoegen. “Om wat te doen?” vroeg ik. “U kunt wat naaien of schaken, of zelfs kaarten en misschien een beetje breien.” Ik probeerde hun uit te leggen dat vanaf de dag dat ik zoiets zou doen ze inderdaad met een gek zouden zijn opgescheept’ (p. 456).

Na deze opname wou Monroe, hetgeen goed invoelbaar is, niet langer bij Marianne Kris in behandeling. Ze keerde vanuit New York terug naar Los Angeles en besloot permanent bij Greenson in therapie te gaan. Rechtstreekse vrienden zouden zich achteraf herinneren hoe Marilyn Monroe naarmate ze meer in het ‘psychotherapeutische’ proces verzeild raakte, steeds ongelukkiger werd. Spoto wijst er vervolgens op dat Marilyn Monroe's relatie met haar therapeut in haar laatste levensjaar ‘pijnlijk verward en gecompliceerd’ werd (p. 465). Ter illu–stratie de volgende schets:

‘In oktober (1961) was Greenson inmiddels al zo ver dat hij in zijn kantoor aan Roxbury Drive regelmatig afspraken met andere patiënten afzegde om zich vervolgens snel naar huis te begeven voor een privé–afspraak met Marilyn. In november bleef ze na haar sessie vaak nog even zitten voor een glas champagne met zijn gezin – om zo haar anonimiteit als patiënt voor eeuwig om zeep te helpen en een vorm van intimiteit te aanvaarden zoals die door Greenson met een uiterst misplaatste achteloosheid werd aangeboden. Al snel bleef ze ook eten, soms wel drie– tot viermaal per week. Ralph Roberts, die prompt na haar afspraak van een uur arriveerde om haar weer naar Doheny Drive terug te brengen, werd steeds vaker door Greenson weggestuurd. Marilyn werd later door een lid van het gezin thuisgebracht. Zoals Greensons vrouw al in een ander verband had laten weten, was de arts bezig een patiënte “tot lid van zijn gezin te maken”, om zo tegemoet te kunnen komen aan zijn fantasie van een “pleeggezin, een veilige haven waar aan alle pijn een eind wordt gemaakt” ’ (p. 465).

Terecht vraagt Spoto zich verbaasd af hoe het komt dat niet één van zijn collega's opstond om zijn merkwaardige relatie met Monroe te bevragen. De reden hiervoor was wellicht zijn enorme invloed binnen het vak, maar ‘ook het feit dat hij onder zijn vakgenoten het valse en ongefundeerde bericht verspreidde dat Marilyn Monroe “schizofreen” was’ (p. 496) en dat hij in verband met de zorg voor haar zelf onder supervisie was bij Milton Wexler, bekend om zijn behandelingen van schizofrenen.

Spoto constateert verder:

‘Marilyn werd vervolgens verder in haar kindertijd teruggedrongen in plaats dat ze ervan werd bevrijd. En Greenson, die ooit door zijn zus Juliet in de schaduw werd gesteld, haalde Amerika’s lievelinge in huis om haar aan zich te onderwerpen, te ontmythologiseren, te beheersen en haar faam in te perken – uiteraard allemaal omwille van een behandeling van haar gevoelsaandoeningen en haar onzekerheid' (p. 496). ‘Ze was een arm schepsel dat ik trachtte te helpen,’ zei Greenson later, ‘en uiteindelijk kwetste ik haar’ (p. 497).

De geruchten over een verhouding van Monroe met J.F. Kennedy (en later met R. Kennedy) hebben betrekking op de periode van januari tot mei 1962. Na haar 'geheimzinnige' dood ontstond de ‘Monroe–industrie’, die heeft gezorgd voor een onnoemelijk aantal veronderstellingen en hypothesen over wat er in de nacht van de ‘moord op Marilyn’ gebeurd zou zijn. Bij elkaar geteld zou het rond het sterfbed een komen en gaan zijn geweest van gangsters, Kennedy's, Secret Service–agenten, studiofunctionarissen en gehaaste ambulancebroeders. Allemaal zouden ze bezig zijn geweest met herschikkingen van het lijk, met het wegwerken van sporen en het vernietigen van documenten (Ferdinandusse, 1993, p. 76). Spoto heeft het allemaal nagetrokken en ontdekte dat er in werkelijkheid slechts sprake is geweest van één rendez–vous tussen de knappe, prinselijke president en de regerende filmkoningin. Bij hun derde ontmoeting, op zaterdag 24 maart 1962 te Palm Springs, waren J.F. Kennedy en Marilyn Monroe de gasten van Bing Crosby en deelden ze samen de slaapkamer. Later liet Marilyn aan een intieme vriend weten dat ‘het voor hen beiden niet bepaald de gebeurtenis van het jaar was: het gebeurde maar éénmaal, in dat weekend, en dat was alles’ (Spoto, p. 482). De auteur wijst verder resoluut alle beweringen van de hand als zou Monroe nadien ook een intieme relatie met Robert Kennedy hebben gehad. Het biografische verhaal krijgt geleidelijk meer de allure van een spannende detective. Spoto baseert zijn biografie uitsluitend op verifieerbare gegevens en weerlegt de weerbarstige geruchtenstroom. Het feit dat Robert Kennedy en zijn gezin op vrijdag 3 augustus 1962 – één dag voor Marilyns dood – in San Francisco waren, wordt door Spoto volledig nagetrokken en toegelicht. Het boek gaat nu geleidelijk naar zijn hoogtepunt. Nog één stukje van de puzzel ontbreekt: Monroe's stemmingswisselingen werden uiteraard sterk bepaald door de medicijnen die ze kreeg toegediend. Ook hier is de context vrij belangrijk en Spoto geeft hiervan een goed beeld:

‘De bedrijfsarts Lee Seigel arriveerde, nam Marilyn apart in een kamer en diende haar een van zijn befaamde “vitamine–injecties” toe: van die eerbiedwaardige Hollywoodse medicijnenbrouwsels die werknemers al naar gelang het verlangen van de maatschappij en/of de wens van de ster zelf, energiek of kalm hielden.’

Seigel was de dr. Feelgood van Fox. Maar toen Monroe tijdens de opnamen van The misfits helemaal niet meer kon slapen en veel pijn had, stuurde Greenson haar naar de internist Engelberg met de uitspraak: ‘Jullie zullen goed met elkaar kunnen opschieten, want jullie zijn allebei narcisten’. Hij weigerde vervolgens aan te horen wat Engelberg allemaal voorschreef, terwijl hij rondbazuinde dat hijzelf juist bezig was Monroe's afhankelijkheid van pillen langzaam minder te maken. ‘Here’, schrijft Spoto ‘lay dragons’ (Ferdinandusse, 1993, p. 76).

Een overzichtsplaatje uit het leven van Monroe aan de hand van Spoto's reconstructie:

‘Rond het middaguur begon ze meestal met een schoonheidsbehandeling bij Madame Renna’s aan Sunset Boulevard; hierna volgde een sessie met Greenson in diens werkkamer in Beverly Hills en het doorlezen van het script met Paula, die op Sunset in het Bel–Air Sands Hotel logeerde. Vervolgens bracht Marilyn een bezoek aan Engelberg, Seigel of specialisten die weer andere kwalen behandelden waaraan ze leed; deze artsen dienden injecties toe, schreven soms overeenkomstige recepten uit en gaven Marilyn routineus waar ze om verzocht. Daarna werd ze voor dagelijkse inkopen naar Brentwood Mart op San Vincente Boulevard of Jurgensen's in Beverly Hills gereden en in de namiddag weer naar Greenson gebracht voor een tweede sessie, nu bij hem thuis' (Spoto, p. 502).

Spoto heeft achterhaald dat Greenson een man was die buiten zijn zinnen raakte als hij werd tegengesproken. Spoto geeft in zijn boek hiervan enkele voorbeelden. Ook ten aanzien van Marilyn zou hij zijn zelfbeheersing verloren hebben en Greenson zou haar een vuistslag hebben toegediend (p. 527). Marilyn zelf merkte uiteraard ook dat er iets scheef zat in haar relatie met Greenson, want ze vertrouwde enkele vrienden toe dat ze het voor zichzelf ongezond vond zich te verlaten op iemand wiens gedrag en handelingen onvoorspelbaar waren en met wie ze geen vooruitgang leek te boeken. Geleidelijk neigt Monroe er meer en meer toe om haar relatie met Greenson te verbreken. Eunice zou de laan uit worden gestuurd, Marilyn stond op het punt te hertrouwen en zou zo op effectieve wijze zowel Greenson als zijn therapie inwisselen voor een echtgenoot en een huwelijksreis. Spoto ‘analyseert’ Greenson als hij schrijft:

‘In de ogen van Greenson was Marilyn duidelijk Juliet, de rivale, geworden, iemand die door middel van het optreden van de meest welwillende raadsman onder controle gehouden moest worden. Getalenteerd, aanbeden, bejubeld en mooi: op een bepaalde manier had de actrice de plaats van zijn zus Juliet in zijn gecompliceerde gevoelswereld ingenomen’ (p. 553).

Monroe's dood vormt uiteraard een belangrijk onderwerp in Spoto's werk. Hoe van 4 op 5 augustus 1962 de geïrriteerde (en weggestuurde) psychiater Greenson en de al ontslagen medewerkster Eunice Murray zorgden voor hun beroemde patiënte, hoe het misging en waarom ze er later nooit over durfden of wilden spreken, kunt u lezen in Spoto's biografie over Marilyn Monroe. Uit respect voor Spoto's zorgvuldig speurwerk en voor de feitelijkheid van zijn boek, wil ik u het geheim niet verklappen. Spoto's biografisch verhaal gaat alsmaar crescendo en lijkt wel de vorm van een medische thriller aan te nemen.

Spoto's verhaal heb ik enorm gewaardeerd om het respect waarmee hij de figuur van Marilyn Monroe in beeld brengt. Dat haar psychiater, de psychotherapie en de psychiatrie uit het verhaal allesbehalve fraai naar voren komen, moet ons toch tot nadenken stemmen. Via Spoto's biografie geeft Marilyn Monroe ons deemoedige beoefenaars van ons ‘onmogelijke beroep’ een koekje van eigen deeg. Pikant detail is uiteraard dat Monroe nog meer naliet. Young–Bruehl (1989) beschrijft in haar biografie van Anna Freud zeer helder de strijd om de beroemde Hampstead Clinic in Londen overeind te houden. De ironie van het lot wilde dat er geen miljonair kwam opdagen, maar dat de kliniek een aanzienlijk gedeelte van de nalatenschap van Marilyn Monroe kreeg. De actrice had een legaat nagelaten aan haar New Yorkse analytica, Marianne Kris. Deze kreeg de opdracht het geld te schenken aan een goed doel van haar keuze en zij koos de Hampstead Clinic. Monroe's nalatenschap bereikte de Hampstead Clinic net toen die zich meer ging richten op het invloedrijke werk dat Anna Freud buiten de kliniek had verzet en waarin ze het lot van kinderen als de jonge Marilyn Monroe, die van het ene pleegadres naar het andere worden gestuurd, centraal stelde.

Het boek van Nemiroff c.s. heeft me niet net als dat van Spoto kunnen bekoren. Mooie theoretische beschouwingen verbleken bij 's mans daden. Het boek van Spoto daarentegen vind ik een lezenswaardig document. De biograaf spreekt niet met zijn personage. In de archieven verzamelt hij feiten en anekdotes, hij selecteert en interpreteert en creeërt ten slotte een verhaal dat ook deels met hemzelf te maken heeft. Spoto's onderzoeksobject is reeds lang overleden maar komt in zijn biografisch verhaal weer tot leven. Ook de figuur van Ralph Greenson wordt naar voren gehaald en bepaald niet van zijn beste kant geschilderd. De psychoanlytische kuur komt er, los van de tijdgeest en de Hollywood–context, bekaaid af. Momenten van ‘high–priced hand holding’ (Brown & Barham, 1992, p. 253) wisselen intrusieve adviezen casu quo voorschriften af. Het stemt tot nadenken. Of Spoto's bio–grafie geslaagd is? Het is zoals met de vraag of de behandeling van de patiënt geslaagd is. Het werk van zowel biograaf als psychiater/psycholoog–psychotherapeut kan eenvoudigweg niet rekenen op de kwalificatie ‘volmaakt’ (Van der Ploeg, 1993). Opvallend is overigens dat Spoto, in tegenstelling tot andere biografen (Summers, 1985; Wayne, 1992; Brown & Barham, 1992), erg mild is voor Monroe en (terecht) erg kritisch is voor Greenson. Wat Monroe betreft ging het om een, weliswaar uitzonderlijk aantrekkelijke, vrouw met een persoonlijkheidsstoornis. Ze had vele klachten, variërend van lichamelijke kwaaltjes tot uitgesproken stemmingsschommelingen en slaapstoornissen, ze slikte en dronk overmatig, ze had veel mensen om haar heen nodig en deed uitgebreid aan ‘medical shopping’. Ter illustratie schrijft Summers (1985, pp. 306 en 307), Greenson citerend:

‘Dr. Greenson zag Marilyn zeven dagen per week, “vooral omdat ze eenzaam was,en niemand had die haar kwam opzoeken, en niets te doen had als ik me niet met haar bezighield.” Hij (Greenson) onderscheidde twee duidelijke probleemgebieden: Marilyns obsessieve angst voor homoseksualiteit en haar onvermogen om enige pijn van welke aard ook aan te kunnen’ (p. 306).

Greenson signaleerde, nog steeds volgens Summers, dat Monroe tevens steeds meer geneigd was tot “willekeurige promiscuïteit” (p. 307). In dat verband benoemt Summers Monroe ook als “een onevenwichtige vrouw die zich verbeeldde dat ze de ene Kennedy tegen de andere kon uitspelen” (p. 316). Verder zijn er aanwijzingen (Summers, 1985 p. 241) dat Greenson op een integere manier aan Monroe's behandeling begon. Waarop liep het dan mis tussen Monroe en Greenson? Kennelijk was Monroe's problematiek géén indicatie voor een klassieke psychoanalytische bankanalyse en poogde Greenson (mede vanuit zijn narcistische problematiek?) en met de beste bedoelingen krampachtig bij te sturen door zijn analytische positie te verlaten. Het ‘schurken–slachtofferverhaal’ dat Spoto opdist dient dus gerelativeerd te worden. Desalniettemin een zeer lezenswaardig document dat ons vaklui tot nadenken stemt.


Literatuur

R.A. Nemiroff, A. Sugarman en A. Robbins (Eds.) On loving, hating and living well. The public psychoanalytic lectures of Ralph R. Greenson . Connecticut: International Universities Press, 1992, prijs $ 50.
 
D. Spoto Marilyn Monroe. The biography. Londen: Ghatto & Windus, 1993, prijs ƒ 59,55.
 
Brown, P., & P. Barham (1992). Marilyn. The last take. The ultimate biography. Londen: Mandarin Paperbacks.
 
Ferdinandusse, R. (1993). Spoto's waarheid over Marilyn Monroe. Vrij Nederland, meinummer.
 
Greenson, R. (1967). The technique and practice of psychoanalysis. New York: International Universities Press.
 
Greenson, R. (1978). Explorations in psychoanalysis. New York: International Universities Press.
 
Ploeg, H. van der (1993). Dag van de bio–grafie. Verslag van het congres ‘Derde dag van de biografie’, georganiseerd door de Vereniging voor de bevordering van de biografie op 18 september 1992. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 2, 185–188.
 
Summers, A.(1985). Goddess. The secret lives of Marilyn Monroe. Londen: Victor Gollancz.
 
Wayne, J.E. (1992). Marilyn's men. The private life of Marilyn Monroe. Robson Books (UK).
 
Young–Bruehl, E. (1989). Anna Freud. Bio–grafie . Baarn: Anthos.
 
Naar boven