Resolving counterresistances in psychotherapy

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1994
10.1007/BF03079168

Gelezen

Resolving counterresistances in psychotherapy

J. H. ThielContact Information

(1) 

Samenvatting  
Dit boek behandelt psychotherapeutische zaken in een andere rangschikking en uit een ander gezichtspunt dan gebruikelijk is. Het referentiekader is het psychoanalytische – hetgeen niet op voorhand duidelijk is – en het gezichtspunt is dat van de counterresistance, letterlijk te vertalen als ‘tegenweerstand’, naar analogie met het begrip tegenoverdracht. Deze tegenweerstand (TW) wordt niet gedefinieerd, maar het lijkt te gaan om alle gedragingen van therapeuten in alle fasen van psychotherapie die in strijd zijn met de therapeutische taak, die dus a– of antitherapeutisch zijn, en gemotiveerd door weerstandsmotieven bij de therapeut.
J.H. Thiel, zenuwarts, is emeritus hoogleraar psychotherapie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dit boek behandelt psychotherapeutische zaken in een andere rangschikking en uit een ander gezichtspunt dan gebruikelijk is. Het referentiekader is het psychoanalytische – hetgeen niet op voorhand duidelijk is – en het gezichtspunt is dat van de counterresistance, letterlijk te vertalen als ‘tegenweerstand’, naar analogie met het begrip tegenoverdracht. Deze tegenweerstand (TW) wordt niet gedefinieerd, maar het lijkt te gaan om alle gedragingen van therapeuten in alle fasen van psychotherapie die in strijd zijn met de therapeutische taak, die dus a– of antitherapeutisch zijn, en gemotiveerd door weerstandsmotieven bij de therapeut. De titel maakt niet direct duidelijk om welke psychotherapie het gaat, maar zoals boven al gesteld wijzen tekst en context op het therapeutisch doel van de psychoanalyse: het oplossen van weerstand en het werken in de richting van de oplossing van de overdrachtsneurose, al wordt die term in dit boek niet gebruikt. Er blijkt dan meteen al een eigenaardigheid: het woord psychoanalytisch komt in de index niet voor. En dat is wonderlijk, want de tekst is duidelijk psychoanalytisch geïnspireerd, en de literatuurgegevens zijn duidelijk van klassiek–analytische signatuur. De schrijfstijl doet denken aan Langs, die ook uitvoerig geciteerd wordt. Dat impliceert vele vignetten ter illustratie van de tekst. Strean is alleen minder breedsprakig dan Langs.

In het eerste hoofdstuk worden de tegenweerstanden geclassificeerd. Zo kan TW voorkomen door verdringing en andere afweermechanismen. Dan wordt onderscheiden een TW door tegenoverdracht. Hier wordt een korte beschouwing gehouden over de keuze van een therapeutisch model op grond van tegenoverdrachtsprocessen: de therapeut kiest zijn voorkeursmodel op grond van vroege emotionele ervaringen en de reactie erop. Dat is een buitengewoon interessant onderwerp: de neurose van de therapeut leidt tot de ontwikkeling van een eventueel nieuwe therapievorm, die in de wisselwerking met een ‘school’ tot norm kan worden, ook norm van gezondheid. Maar deze draad pikt het boek helaas niet op.

Vervolgens worden genoemd ziektewinst, superego– en Esweerstand als TW. Er is nog veel meer: zoals alles als weerstand kan worden gebruikt door patiënten, zo kan ook alles als TW worden gebruikt door therapeuten. Een breed overzicht en vooral de structurering van het geheel ontbreken zodat de indruk ontstaat dat beide partijen worstelend met hun weerstanden van velerlei aard terechtkomen in een situatie van ‘de lamme helpt de blinde’, wat grosso modo niet geheel onzinnig is maar wel karikaturaal.

Zoals in vele psychotherapieboeken gaat de auteur uit van een woensdagochtend–situatie om circa 11 uur: iedereen is bijgekomen van de vermoeienissen van het afgelopen weekend en is nog niet uitgeput van de lopende week. Het is laat genoeg om uitgeslapen te zijn, bijgekomen van de nacht en verkwikt door koffie, en vroeg genoeg om nog niet al weer moe te zijn. Als er iets niet klopt ligt dat dus aan een specifieke weerstand en niet aan banale therapeutenlui– dan wel moeheid.

Het boek volgt in de hoofdstukken daarop een aantal fasen van therapie om daaraan TW problemen te illustreren. Van de beginfase worden allerlei problemen vermeld in de eerste contacten. De diagnostiek neemt daarin een belangrijke plaats in. Er worden daar behartenswaardige opmerkingen gemaakt over dit onderwerp, opmerkingen die niet vaak aan de orde komen, zoals het diag–nostiseren in termen van de voorkeursactiviteiten van een instituut onder het voorbijzien van andere problematiek die zwaarder weegt en urgenter is. Dit is definiëringsproblematiek die wat meer aandacht had mogen krijgen, juist omdat deze problematiek in analytische kring toch al niet bijzonder gangbaar is.

Een volgend hoofdstuk gaat over de psychotherapeutische ‘honeymoon’ (Fine, 1982) en de weerstanden daartegen. Deze kunnen zijn: remming bij de therapeut uit angst voor de libidineuze positieve overdracht, of juist het tegendeel: exploitatie hiervan, emotioneel of seksueel. Seksueel misbruik van de psychotherapeutische afhankelijkheidsrelatie wordt in verband met de TW in de gedaante van ageren een tweetal malen beschreven.

Ook aan de op de ‘honeymoon’ volgende behandelingscrisis wordt een hoofdstuk gewijd. Hierin komen begrijpelijke zaken voor als de teleurstelling over de eerste negatieve overdrachtsverschijnselen of ook wel de te bruuske duiding van negatieve overdracht vanuit het gevoel dat het ‘te goed ging om waar te zijn’. Ook komt de angst aan de orde van therapeuten die bereikte resultaten als sneeuw voor de zon zien verdwijnen en dan de verleiding niet kunnen weerstaan om medicatie voor te schrijven, ook als dat een antitherapeutisch effect heeft. Een andere complicatie in deze fase is het weglopen van een patiënt: dat heeft te maken met het niet herkennen van een overdrachtssplit bij de patiënt die zijn boze gevoelens uitbesteedt bij derden.

De weerstanden van therapeuten tegen de grondregels van de psychotherapie komen daarna aan de orde. Dit zijn de problemen van betrouwbare aanwezigheid, de problemen rond honoraria en het omgaan met contacten buiten de therapie.

Meer subtiele weerstanden en tegenweerstanden worden behandeld aan de hand van langdurige overdrachts–tegenoverdrachtscollusies, problemen met individuele behandeling van patiënten met huwelijksproblemen waarbij partij gekozen wordt in het systeemconflict. Hierbij zij opgemerkt dat systeemtherapie, i.c. paar–relatietherapie door de auteur niet in overweging wordt genomen. Dat is wel wat merkwaardig anno 1993. Voorts is er een interessante paragraaf over te veel en te weinig aandacht en nadruk op bepaalde belangrijke aspecten van psychotherapie, zoals overdracht, verleden, werkelijkheid, een en ander bezien vanuit de tegenweerstand.

Ten slotte is er een hoofdstuk over termineren en de problemen ervan, zoals het prematuur termineren of het te lang doorgaan.

De titel belooft meer dan het boek geeft. Er is vooral weinig materiaal over de ‘resolving’ van de counterresistances. Er is wel eens sprake van een supervisor of een consulent en soms lijken therapeuten zelf wel eens op het idee te komen dat er iets verkeerd is gegaan, maar dat hebben ze toch eens aan de auteur verteld en daarover is het boek niet helder. Wat duidelijk ontbreekt bij dit alles is de rol van de supervisor. Soms kan deze alleen een nabeschouwing geven bij een mislukte behandeling, maar er moeten toch ook gevallen zijn geweest waar een betere oplossing kon worden gevonden en waar de supervisor een rol heeft gespeeld. Niets over het hoe en waarom van dit aspect van de driehoek. Niets ook over eventuele parallelprocessen tussen het behandelingsproces en het supervisieproces. Het woord supervisie komt niet eens in de index voor. En het moet toch geschreven zijn vanuit de positie van de supervisor.

In het boek komen vele vignetten voor. Het vignet is geheel ingeburgerd in de psychotherapeutische literatuur. Het heeft de voordelen van plaatjes in een boek. Het verduidelijkt wat bedoeld wordt. Daarom hebben boeken als deze een zekere populariteit. Een vignet is als een foto, een momentopname. Een goede foto toont nog wel eens iets anders over de context van het moment en kan verwijzen over de grenzen van het moment heen. Vele van onze vignetten voldoen niet aan die eis, ze gaan over dit moment en daarmee uit. Het vignet heeft daardoor ook altijd gelijk; je kunt beter maar niet te ver over de grenzen van het moment heenkijken, want dan klopt het beeld wellicht niet meer. De momentopnamen zijn in dit geval duidelijk en bruikbaar, maar het ruimere kader wordt vaag gehouden. Zo wordt bijvoorbeeld niet duidelijk wat de doeleinden van deze therapieën zijn. Een gemiste kans.

Samenvattend: het gaat om een boek dat goed leesbaar is, dat allerlei nuttig materiaal bevat voor therapeuten, docenten en supervisoren, zelfs in het kader van een supervisorencursus. Toch bevredigt het niet door het ontbreken van een voldoende uiteengezet kader, zowel wat de theorie als wat de praktijk betreft. Het maakt dan ook een eclectische indruk, zonder dat dit woord overigens wordt gebruikt. Het feit dat kader noch uitgangspunt voldoende gedefinieerd wordt verzwakt de opzet van de auteur om een overzicht te geven van het concept tegenweerstand.


Literatuur

Herbert S. Strean Resolving counterresistances in psychotherapy. New York: Brunner/Mazel, 1993, 237 pp., prijs $ 29,95.
 
Fine, R. (1982). The healing of the mind (2e druk). New York: The Free Press.
 
Naar boven