Workshop Gilliéron: kortdurende psychoanalytische psychotherapie; 14 en 15 januari 1993, Maastricht

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1993
10.1007/BF03061801

Gehoord

Workshop Gilliéron: kortdurende psychoanalytische psychotherapie; 14 en 15 januari 1993, Maastricht

Simone NoortmanContact Information Annelies Plekker

(1) 

Samenvatting  
Op 14 en 15 januari jongstleden organiseerde de RIAGG Vijverdal Combinatie Maastricht Heerlen een workshop kortdurende psychoanalytische therapie. De work–shop werd ingeleid door drs. J. Le Roy, psychiater en psychoanalyticus. Hij introduceerde prof. dr E. Gilliéron, een Zwitserse psychiater en psychoanalyticus, hoofd van de Academische polikliniek Psychiatrie in Lausanne, die in de afgelopen twintig jaar zijn methode van kortdurende therapie ontwikkelde.
S.C. Noortman is psycholoog en psychotherapeut in opleiding. Zij is werkzaam bij de RIAGG Rijnmond Noord Oost te Rotterdam op de afdeling Psychotherapie.
Mw. drs. J.E.M. Plekker is psycholoog en psychotherapeut in opleiding. Zij is werkzaam bij de Medisch Psychologische en Psychiatrische Consulatieve Dienst van de afdeling Psychiatrie, AZR–Dijkzigt te Rotterdam, en bij de afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie van de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

Op 14 en 15 januari jongstleden organiseerde de RIAGG Vijverdal Combinatie Maastricht Heerlen een workshop kortdurende psychoanalytische therapie. De work–shop werd ingeleid door drs. J. Le Roy, psychiater en psychoanalyticus. Hij introduceerde prof. dr E. Gilliéron, een Zwitserse psychiater en psychoanalyticus, hoofd van de Academische polikliniek Psychiatrie in Lausanne, die in de afgelopen twintig jaar zijn methode van kortdurende therapie ontwikkelde.

De workshop bestond uit door Gilliéron gegeven colleges en videopresentaties over zijn werkwijze. Drs. P. Wijts, drs. S. Sal–laerts en drs. R. de Meyer, allen lid van de sectie psychoanalytische psychotherapie en psychoanalyse en/of de werkgroep psychoanalytische psychotherapie van de RIAGG Vijverdal Combinatie, presenteerden video–opnamen van een door hen uitgevoerd therapeutisch gesprek; deze gesprekken werden door Gilliéron van commentaar voorzien.

De workshop werd afgesloten met een algemene discussie.

In de colleges vertelde Gilliéron dat hij, vanuit een psychoanalytische achtergrond, zich laat inspireren door de systeemtheorie. Zijn wetenschappelijke onderzoek richt zich op factoren die een gunstige uitwerking hebben op psychische verandering. Hij onderzoekt de relaties in gezinnen en hun invloed op het functioneren van het individu in groepen en in psychotherapeutische contacten.

Gilliéron plaatst zich naast andere kortdurend werkende psychotherapeuten zoals Davanloo, Sifneos en Malan. Waar, volgens Gilliéron, bij Sifneos het oedipale conflict centraal staat in de therapie, bij Davanloo het doorbreken van de rigide karakterstructuur en bij Malan de kernconflicten, is het centrale thema in zijn benaderingswijze de manier waarop de patiënt de therapeutische relatie structureert.

Gilliéron ontwikkelde zijn methode niet zozeer vanuit financieel–economische overwegingen, als wel vanuit theoretische overtuiging en om redenen van – wat hij zelf noemt – energiebesparing. Jaarlijks worden bij zijn polikliniek tweeduizend mensen aangemeld. De patiënten doorlopen allen dezelfde eerste fase, die uit vier gesprekken bestaat. Veertig procent van de patiënten sluit na deze gesprekken de behandeling af en zestig procent wordt, indien dit geïndiceerd is, een langerdurende inzichtgevende therapie aangeboden. Van de veertig procent die stopt blijkt tachtig procent na een jaar geen terugval te vertonen, aldus Gilliéron.

De workshop concentreerde zich op de techniek van de eerste vier sessies, zoals deze standaard worden aangeboden. Voor een uitgebreide beschrijving van Gilliérons optiek en werkwijze verwijzen wij naar het artikel van Wiersma, die Gilliérons methode bespreekt tegen de achtergrond van de meest gangbare stromingen in de korte psychoanalytische psychotherapie (Wiersma, 1984). Ook verwijzen we naar Gilliérons eigen publikaties over dit onderwerp (Gilliéron, 1987, 1989).

Kenmerkend voor Gilliérons werkwijze is een intensief gebruik van de allereerste overdrachtsmanifestaties van de patiënt. In het eerste contact doet Gilliéron moeite zelf het gesprek zo min mogelijk te sturen, zodat de patiënt de mogelijkheid krijgt hem in een bepaalde rol te plaatsen. Gilliéron is geïnteresseerd in de relatie die de patiënt met hem aangaat, de rol die deze hem toebedeelt en het appel dat van de patiënt uitgaat. Aldus worden de verwachtingen van de patiënt en de interne conflicten die met deze verwachtingen samenhangen, duidelijk. De pogingen van de patiënt ‘familiaire’ trekken, dat wil zeggen kenmerken die bij vroegere objecten horen, toe te kennen aan de therapeut ziet Gilliéron als overdracht. Deze gedragingen geven tevens aanwijzingen omtrent de karakterstructuur (afweer) van de patiënt.

In het reageren op belangrijke gebeurtenissen of condities, zoals de aangeboden setting, kan men volgens Gilliéron de persoonlijkheidsstructuur, het niveau van functioneren en de ontwikkeling (neurotisch of psychotisch) van de persoon herkennen. De reacties van de patiënt en de tegenoverdrachtsreacties van de therapeut vormen de basis voor een hypothese over de klachten en de psychodynamische betekenis ervan.

In het eerste gesprek krijgt de patiënt de actieve rol, de therapeut denkt vooral na en zegt weinig. Aan het einde van dit gesprek plaatst Gilliéron de huidige klachten tegen de achtergrond van de levensgeschiedenis van de patiënt en van diens wijze van omgaan met anderen. Deze interpretatie legt hij de patiënt voor. Na het eerste gesprek is er voor de therapeut tijd voor bezinning en overleg met collega's, waarna in het volgende gesprek de interpretatie bijgeschaafd kan worden. Het doel van de eerste interpretatie is dat de patiënt verantwoordelijkheid neemt voor zijn probleem.

In het tweede gesprek, dat niet per se een week later plaatsvindt, onderzoekt Gilliéron wat de patiënt met zijn interventie heeft gedaan. Het derde gesprek leidt tot een gezamenlijke conclusie. De vierde sessie is, grapte Gilliéron, ‘un cadeau’.

De eerste interventie is de moeilijkste. Gilliérons methode is, naast een diagnosticum, een middel om te zien of de patiënt gebaat is bij psychotherapie. Hij gaat ervan uit dat vooral neurotische patiënten geschikt zijn voor langerdurende behandeling en dat patiënten met een ‘vroeger gestoorde’ ontwikkeling meer hebben aan een duidelijk cognitief kader waarbinnen zij hun klachten kunnen begrijpen. Zo zal hij dus de eerste groep een langerdurende behandeling aanbieden, in tijd gelimiteerd tot drie, zes (geen negen, benadrukte Gilliéron) of twaalf maanden ‘on analytic lines’, zo nodig ondersteund met medicatie. De behandeling van de tweede groep sluit hij na vier gesprekken af met een duidelijke functionele omschrijving van de klachten.

Uit de videobeelden waarop de zaal Gilliéron aan het werk zag bleek hoe hij met een warme en humorvolle houding een adequate ‘holding’ tot stand weet te brengen.

Gilliéron voorzag de presentaties van ingebrachte casussen van commentaar. Indrukwekkend was te zien hoe Gilliéron uit wat de therapeut zei, deed of naliet te zeggen of te doen, af kon leiden waar de ‘zwakke plekken’ zaten bij de patiënten. Zo bleek een therapeut die sterk ging structureren, tegenover een patiënt te zitten die dreigde te desintegreren. Uit het gedrag van beiden leidde Gilliéron af dat hier een patiënt met een borderline persoonlijkheidsstructuur getoond werd. In een ander voorbeeld gaf de therapeut een tamelijk ‘wilde’ duiding. Gilliéron associeerde over de situatie waarin mensen zich tot dit gedrag geroepen voelen en bedacht dat dit bijvoorbeeld zo kon zijn bij ouders die de kreten van hun zuigeling moeten interpreteren. Dit ‘oudergedrag’ is wat de patiënt onbewust leek te ontlokken aan de therapeut. De patiënt vroeg om een fusionele relatie, dit zou het sterke appel van een prepsychotische persoonlijkheid kunnen zijn, veronderstelde Gilliéron. Hij benadrukte dat dergelijke hypotheses in het therapeutisch gesprek op hun waarde getoetst en zo nodig bijgeschaafd moeten worden.

De reacties van de workshop–bezoekers op Gilliéron waren niet eenduidig. Sommige bezoekers waren onverdeeld enthousiast; zij zagen in Gilliéron en diens presentatie een belangrijke impuls voor hun therapeutisch werk. Anderen presenteerden onder het mom van een vraagstelling uitgebreid hun ‘eigenwijze’ van werken, hetgeen aanleiding gaf tot ergernis in de zaal.

De meeste bezoekers waren onder de indruk van Gilliérons kunnen, maar zagen hierin tevens zijn achilleshiel. Door zijn manier van doen lijkt hij de idee van de almachtige charismatische psychotherapeut in stand te houden, terwijl het volgens ons van belang is dat de patiënt in psychotherapie leert leven met de menselijkheid van de psychotherapeut en daarmee met diens begrenzingen.

Het commentaar en de associaties van Gilliéron bij de videopresentaties vonden wij de sterkste onderdelen van deze bijeenkomst. Wat ons heeft geïnspireerd is zijn vermogen te abstineren en vrij associërend te reageren op de ander; het belang dat hij hecht aan tegenoverdrachtsreacties, deze te ondergaan, te verdragen en te onderzoeken en, indien therapeutisch, voor te leggen aan de patiënt.

Daarnaast bleven wij toch met een wat ongemakkelijk gevoel zitten. Gilliéron wist zijn werkwijze wel te presenteren maar niet op ons over te dragen. De workshop had geen trainingsgehalte: het bleven de toverkunsten van Gilliéron, ingenieus maar ongrijpbaar.


Literatuur

Wiersma, E.M. (1984). Aan de grenzen van de psychoanalyse. Tijdschrift voor psychotherapie, 10.
 
Gilliéron, E. (1987). Setting and motivation in brief psychotherapy. Psychotherapy and psychosomatics, 47, 105–112.
PubMed CrossRef
 
Gilliéron, E. (1989). Short Psychotherapeutic Interventions. Psychotherapy and psychosomatics, 51, 32–37.
PubMed
 
Naar boven