Wie is er bang voor de verslaafde vrouw?

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1993
10.1007/BF03061799

Serie Vrouw en psychotherapie

Wie is er bang voor de verslaafde vrouw?

Carien KarstenContact Information

(1) 

Samenvatting  
Een derde van de vrouwen die hulp vragen bij de geestelijke gezondheidszorg is vermoedelijk verslaafd aan medicijnen, alcohol, eten of aan hard drugs. Zowel de geestelijke gezondheidszorg als de verslavingszorg hebben een visie nodig op verslaving die een adequate diagnostiek mogelijk maakt. Zonder zo'n visie is de kans groot dat verslaving óf wordt gebagatelliseerd óf wordt afgedaan als onbehandelbaar. Door, op instigatie van de vrouwenhulpverlening, verslaving op te vatten als overlevingsgedrag, en dit gedrag te bezien vanuit de systeemtheorie, is het mogelijk een diagnostiek te ontwikkelen die kan leiden tot een gedifferentieerde behandeling, waarbij, al naar gelang de omstandigheden, verslaving al of niet centraal staat. In het onderstaande wordt dit programma uitgewerkt in de vorm van een stapsgewijs behandelplan bestemd voor vrouwen die mogelijk trauma's hebben ten gevolge van fysiek en/of seksueel misbruik in de jeugd.
Mr. drs. C.J. Karsten (1954), jurist en psycholoog–psychotherapeut in opleiding, is werkzaam bij de RIAGG Amsterdam Zuidoost.
Portengenstraat 5, 1106 BX Amsterdam.

De cijfers

Bij de meeste vormen van verslaving is vrij nauwkeurig bekend om hoeveel vrouwen het gaat: 500 000 vrouwen zijn verslaafd aan medicijnen1, 150 000 tot 200 000 vrouwen drinken te veel2, 50 000 vrouwen lijden aan boulimia nervosa, 14 000 vrouwen zijn verslaafd aan gokken3 en 7000 vrouwen gebruiken hard drugs4. Met de nodige voorzichtigheid en correctie voor dubbeltellingen mogen we aannemen dat er ruim 700 000 verslaafde vrouwen zijn in Nederland. Verder weten we dat er twee miljoen vrouwen zijn die kampen met ernstig psychische problemen5. Als we ervan uitgaan dat verslaving een ernstig psychische probleem is, dan mogen we concluderen dat een derde van de vrouwen met ernstige psychische problematiek verslaafd is. Tien procent hiervan zoekt hulp bij de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg6. Hoe behandelt de geestelijke gezondheidszorg deze 70 000 verslaafde vrouwen?


Bestaande hulpverlening
Geestelijke gezondheidszorg

In de reguliere geestelijke gezondheidszorg wordt verslaving of veronachtzaamd, of in de hand gewerkt, of niet gesignaleerd; en áls het wordt gesignaleerd, schrikt men terug voor de gevolgen voor de behandeling en verwijst men door naar ambulante of klinische verslavingszorg. Zo wordt bijvoorbeeld bij de intake van een RIAGG wel gevraagd welke middelen (alcohol, drugs, medicijnen) een cliËnt nu gebruikt, maar doorgaans vraagt de therapeut niet naar het vóórkomen van verslaving in de voorgeschiedenis. toch is het, zeker als men kalmerende middelen of slaaptabletten voorschrijft, van belang te weten of de cliËnt ooit verslaafd is geweest en hoe lang. na de vliegtuigramp in de bijlmer leden veel mensen aan slapeloosheid. huisartsen of de RIAGG schreven slaaptabletten voor. Sommige mensen die van hun medicijnverslaving af waren, raakten zo opnieuw verslaafd. Door een incomplete intake veroorzaakt de gezondheidszorg op deze manier verslaving.

Een ander probleem is dat elementaire deskundigheid op het gebied van verslaving vaak ontbreekt in de reguliere geestelijke gezondheidszorg. Dat is begrijpelijk, meestal wordt er in de opleidingen in de gezondheidszorg geen aandacht aan besteed, maar het is storend als een therapeut voorstelt methadon voor te schrijven bij het afkicken van cocaïnegebruik – zo verlies je als hulpverlener je geloofwaardigheid. Methadon wordt alleen voorgeschreven bij lichamelijke afhankelijkheidsverschijnselen en bij cocaïne is daarvan geen sprake. Gebrek aan deskundigheid is er dan weer de oorzaak van dat er geen beleid is en geen protocol aangaande het voorschrijven van medicijnen, wat bij sommige cliënten tot (hernieuwde) verslaving kan leiden.

Wordt de verslaving wél onderkend, dan wordt er al snel van uitgegaan dat de cliënt eerst van haar verslaving af moet komen alvorens tot behandeling kan worden overgegaan. Vrouwen met verslavingsproblemen behoren tot een doelgroep waarop geen hulpverlener zit te wachten, want, zo vooronderstelt men: ze zijn therapie–ontrouw; het therapeutisch contact beperkt zich vrijwel altijd tot een steunend en structurerend contact; psychotherapie is zinloos, de kans is groot dat de vrouw de behandeling te bedreigend vindt en terugvalt in haar verslaving. Ze zijn ongemotiveerd, zo gaat het vooroordeel verder, en ze dealen voor de deur of in de wachtkamer. ‘Er wordt geblowed op het toilet’, zo luidde de noodkreet van een receptionist bij een RIAGG. laat ze eerst maar eens afkicken, zo adviseert de geestelijke gezondheidszorg.

Maar wat gebeurt er wanneer verslaafde vrouwen gedwongen afkicken, bijvoorbeeld in de gevangenis? ‘Ze snijden zichzelf, worden psychotisch en maken zichzelf van kant …’, aldus een bewaarder in een vrouwengevangenis7. Vanuit de verslavingszorg is er behoefte aan samenwerking met de reguliere geestelijke gezondheidszorg, omdat een aantal sekse–specifieke problemen van vrouwen buiten het gezichtsveld vallen van de verslavingszorg. Wat gebeurt er met een verslaafde vrouw in de verslavingszorg?

Verslavingszorg

Omdat in de verslavingszorg verslaving het ijkpunt is, sluit men zich af voor problemen die ogenschijnlijk niets met verslaving te maken hebben. Bij de intake inventariseert men het middelengebruik en kijkt men naar de sociale omstandigheden waarin de cliËnt verkeert om te kunnen beoordelen of een ambulante of klinische behandeling geÆndiceerd is. De hulpverlener houdt zich bezig met de woonomstandigheden van de cliËnt, vraagt naar het aantal sociale contacten, naar werkomstandigheden, eventuele contacten met de reclassering; kortom, men vraagt zich af in welke mate de cliËnt geÆntegreerd is in zijn of haar omgeving.

Dat de verslavingszorg vaak faalt in de hulpverlening aan verslaafde vrouwen, komt doordat sekse–specifieke problemen niet relevant geacht worden voor de behandeling. Bij de anamnese wordt bijvoorbeeld niet gevraagd naar fysieke of seksuele trauma's in het verleden, terwijl een dergelijke voorgeschiedenis vaak een op verslaving gerichte behandeling in de weg staat. Het behandelen van de verslaving zonder een alternatief te bieden voor angstwekkende beelden en herinneringen uit het verleden leidt tot het mislukken van de behandeling en het vergroten van de ellende voor de cliËnt (root, 1989).

Autonome hulpverlening

De enige instelling die een geÆntegreerde benadering van het verslavingsprobleem kent – de autonome vrouwenhulpverlening – wordt met opheffing bedreigd, omdat de overheid haar wil inpassen in de reguliere hulpverlening. Bij deze vorm van hulpverlening staat niet de verslaving, maar het vrouw–zijn centraal; de behandeling vindt plaats in groepen die zijn gecentreerd rond een gemeenschappelijk probleem zoals eetverslaving of medicijnverslaving.

Verslaving, zo blijkt, is een probleem – niet alleen voor de verslaafden, maar ook voor de hulpverlening. En het probleem wordt nog groter als het gaat om verslaafde vrouwen. Wie moet ze helpen op welke manier?


Naar een visie

Een fundamenteel probleem bij het behandelen van verslaving is dat verslaving ingrijpt in zo vele levensgebieden van de verslaafde. Hoe hangen die levensgebieden met elkaar samen en hoe grijp je daar op een zinvolle manier op in? Wat ik daarover te zeggen heb, baseer ik in eerste instantie op mijn onderzoek onder aan drugs verslaafde vrouwen.

Doorgaans wordt verondersteld dat drugsverslaving van een heel andere orde is dan andere vormen van verslaving en dat men dan ook op grond van gegevens over drugsverslaving geen algemene uitspraken over verslaving kan doen. Dat is juist als men let op de mate van openbaarheid van de verslaving, maar onjuist als men let op de functie die de verslaving voor de verslaafde heeft. Vanuit deze laatste invalshoek bezien blijkt het therapeutisch produktief om inzicht in de aard van de drugsverslaving te transponeren naar andere vormen van verslaving.

In het nu volgende zal ik eerst enkele onderzoeksgegevens presenteren over het samengaan van drugsverslaving en psychische problematiek, vervolgens zal ik ingaan op de vraag welke functionele relatie er bestaat tussen verslaving en psychische problematiek, om ten slotte een suggestie te kunnen doen voor een behandelstrategie.


Onderzoek

Toen ik in 1987 bij het Vrouwen Krisis Centrum in Amsterdam (VKC) kwam werken, een centrum voor opvang en kortdurende behandeling van hard drugs gebruikende vrouwen, viel het me op dat deze vrouwen – voor 90% heroïneprostituées – gedrag vertoonden dat ik kende uit mijn vorige werk als psycholoog in een psychiatrisch ziekenhuis. In die setting had ik veel te maken met vrouwen die in hun jeugd incest hadden ervaren. Ik ben bij het VKC aan een onderzoek begonnen, waarin ik mij afvroeg of heroïneprostituées soortgelijke psychische klachten hadden als psychiatrisch behandelde vrouwen, en of zij, net als vrouwen in de psychiatrie, in hun verleden seksuele en fysieke trauma's hadden meegemaakt.

Ik heb het onderzoek als volgt opgezet: van juli 1988 tot augustus 1989 heb ik bij 52 vrouwen een uitgebreide anamnese afgenomen evenals enkele vragenlijsten over depressieve klachten en psychiatrische klachten. In de anamnese is gevraagd naar fysieke en seksuele mishandeling in de jeugd. Deze dataverzameling werd in augustus 1989 afgesloten. Een vervolgmeting met betrekking tot al dan niet heropname binnen een jaar in het Vrouwen Krisis Centrum vond in augustus 1990 plaats.

Uit het onderzoek blijkt dat heroïneprostituées opgenomen in het VKC op de psychiatrische klachtenlijst SCL'90 (deze lijst meet psychiatrische klachten, zoals depressiviteit, agorafobie, angst, slaapstoornissen enzovoort) hetzelfde scoren als psychiatrisch behandelde vrouwen. En, net als vrouwen die psychiatrisch behandeld worden, blijkt een derde van de groep incest te hebben ervaren; meer dan veertig procent van de groep is in haar jeugd (beneden of gelijk aan zestien jaar) verkracht en bijna veertig procent is mishandeld. Mishandeling en incest doen zich anderhalf tot twee– maal zo vaak voor als in een normale populatie.

Ander onderzoek laat eveneens zien dat seksueel geweld zich voordoet in de voorgeschiedenis van sommige verslaafde vrouwen en prostituées. Cohen en Densen–Gerber (1982) vonden dat 33% van de 178 verslaafde vrouwen slachtoffer van incest was. Enkele auteurs leggen verband tussen seksuele traumatisering in de jeugd en alcohol en/of drugsverslaving (o.a. Carson, Coucil & Volk, 1988); James en Meyerding (1977) leggen verband tussen seksuele trauma's en prostitutie. Verschillende auteurs menen dat seksueel misbruik ten grondslag kan liggen aan psychische klachten (Rosenfeld,1979; Gelinas, 1983; Brière, 1984; Draijer, 1988; Kleber & Brom, 1988; Van der Hart, 1991; Nicolai, 1990).

Vanuit deze achtergrond bezien is er geen reden om deze groep een behandeling te geven die zich alleen richt op de verslaving en op de vraag of er wel of niet afgekickt moet worden. De groep verslaafde vrouwen verschilt in achtergrondfactoren niet van vrouwen die in een psychiatrische instelling behandeld worden voor hun depressie, of post–traumatische stressstoornis, of schizofreniforme stoornis, of fobie. Ze hebben er hoogstens nog een probleem bij: hun verslaving. Hoewel ik ook dit betwijfel, omdat de verslaving in de reguliere geestelijke gezondheidszorg een verborgen probleem is. Rest de vraag: op welke wijze zijn verslaving en overige problemen gecombineerd te behandelen?


Functionele samenhang

Het is een verdienste van de vrouwenhulpverlening afstand te nemen van rigide, oorzakelijke verklaringen van verslavingsgedrag. Het is niet: verslaving en dus psychische problemen, of: psychische problemen en dus verslaving; nee, verslaving wordt in de optiek van vrouwenhulpverlening opgevat als functioneel gedrag; verslaving heeft de functie als moeilijk ervaren situaties het hoofd te bieden en wordt daarom ook wel coping– of overlevingsgedrag genoemd. Dat het functionele gedrag uiteindelijk disruptief kan werken, doet aan de functionaliteit niets af. Verslaving is een manier om om te gaan met psychische problemen en traumatische ervaringen. Een dergelijke invalshoek biedt perspectief voor de gecombineerde behandeling van verslaving en psychische stoornis.

Vanuit dit gezichtspunt, namelijk dat verslaving een overlevings– of coping–strategie is, bestaan er slechts accentverschillen tussen alcohol–, medicijn–, eet– en drugsverslaving. De verschillen tussen de verslavingen komen voort uit de vigerende overlevingsstrategie.

Bij drugsverslaafden ontdekte ik vier dominante overlevingsstrategieën die ik in een schema heb weergegeven (figuur 1).
MediaObjects/12485_2010_Article_BF03061799_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1. Vier overlevingsstrategieën.

De indeling in het schema baseert zich op de veronderstelling dat er twee hoofdstrategieën te karakteriseren zijn, namelijk: 1. vermijding van ongewenste gevoelens en 2. behoefte aan controle over het eigen leven. Deze hoofdstrategieën kennen een in–troverte en een extraverte variant. Tegen elkaar afgezet levert dat de vier dominante overlevingsstrategieën op.

De verdovingsstrategie verwijst naar de verdoving van onverdraaglijke, pijnlijke gevoelens die veroorzaakt kunnen zijn door trauma's in de kindertijd. Vrouwen benoemen het gebruik van drugs vaak als een vorm van zelfmedicatie.

De flash–strategie wordt juist gebruikt om uit een toestand van verdoving, van dissociatie te geraken. De flash, de kick, de roes brengt een vrouw in contact met min of meer gewenste gevoelens, ze is beter in staat ze te uiten en ze kan seksueel contact beter verdragen. Sommige vrouwen zeggen zich door het drugsgebruik meer vrouw te voelen.

De onderwerpingsstrategie staat centraal bij vrouwen die de controle over het eigen leven niet (meer) aankunnen. Ze geven zich over aan een ander, aan de alcohol of aan de drugs. Ze geven vrijwel alle macht over zichzelf uit handen. Soms bevinden ze zich in een double–bind situatie met het gezin van oorsprong, ervaren ze zichzelf als machteloos, omdat ze totaal klem zitten of vastgelopen zijn.

De ‘performance’– of podiumstrategie is een zeer imago–gevoelige strategie: de vrouw leeft het cliché–beeld van de ‘heroïnehoer’ uit en trotseert zo de maatschappelijke code en de maatschappelijke verwerping. Als ze toch uitgekotst wordt, dan zorgt ze er zelf voor dat niemand meer iets met haar te maken wil hebben. Deze strategie leidt tot extreem zelfvernietigend gedrag, vrouwen delen spuiten met verslaafden van wie zij weten dat zij seropositief zijn, ze gebruiken geen condooms als de klant het niet wil, ze verloederen en ze verwaarlozen zichzelf. Ze leven in de illusie van controle, maar de controle is schijn. Wanneer ze helemaal vastgelopen zijn, wanneer een verkrachting bijvoorbeeld het illusoire gevoel van controle verbreekt, dan blijkt de vrouw heel kwetsbaar te zijn, een kwetsbaarheid die ze achter het pantser van de heroïnehoer heeft verborgen.

De verschillende strategieën komen bij alle verslavingen voor. Bij medicijnverslaving is in de beeldvorming de verdovingsstrategie dominant; bij alcoholverslaving zie je vaak een combinatie van roeszoekend gedrag, verdoving en onderwerpingsgedrag; anorectische vrouwen onderwerpen zich aan het stereotiepe vrouwbeeld en oefenen tegelijkertijd extreme controle uit, en brengen zich door de eetverslaving in een roes; bij de drugsverslaving overheerst in de media de ‘performance’–strategie – in de praktijk kom je vaak de verdovingsstrategie in combinatie met de onderwerpingsstrategie tegen.


Diagnose en behandeling

De functionele samenhang tussen verslaving en overige problematiek kan geanalyseerd worden volgens een variant van de systeemtherapie: Multi Modale Therapie (MMT). Deze is in de jaren zeventig in de Verenigde Staten ontwikkeld door A.A. Lazarus. De MMT probeert een synthese te bewerkstelligen van de cognitieve en de gedragstherapie en analyseert gedrag aan de hand van zeven modaliteiten: behavior (gedrag), affect (gevoel), sensation (zintuiglijke ervaringen), imagery (beelden), cognition (denken), interpersonal relationships (interpersoonlijke relaties) en drugs (gezondheidsfactoren). Kortom: BASIC ID. Met behulp van deze zeven modaliteiten kan worden ingeschat hoe verslaving, psychische klachten en sekse–specifieke gebeurtenissen samenhangen.

Bij de MMT bestaat de diagnostiek uit een analyse van de verschillende relaties tussen BASIC ID. De relaties kunnen in kaart worden gebracht via de Multimodale Anamnese Psychotherapie (Kwee & Roborgh, 1990), een levensloopvragenlijst die tevens gericht is op de beoordeling van klachten die verband houden met elk van de zeven modaliteiten.

Figuur 2 geeft een illustratie van een modaliteitenprofiel. Het modaliteitenprofiel toont overlevingsgedrag (behavior) van verslaafde vrouwen die mogelijk trauma's op fysiek en/of seksueel gebied hebben meegemaakt en de daarmee samenhangende overige zes modaliteiten.
Figuur 2. Modaliteitenprofiel van overlevingsgedrag bij verslaafde vrouwen die mogelijk trauma's op seksueel of fysiek gebied hebben meegemaakt.

Behavior

Verslaving aan alcohol, medicijnen, drugs, eten of gokken; erotiserend of provocerend gedrag; prostitutie; automutilatie; pseudo–insulten; suïcidaliteit; bedplassen; grijze– muisgedrag.

Affect

Agressie, tegen zichzelf gericht en tegen anderen; angst voor herbeleving van trauma; sociale angst; wantrouwen; angst voor seksualiteit, angst voor aanraking; straatvrees; dysfore stemming; neerslachtig, moedeloos en lusteloos.

Sensation

Niet bewust zijn van het eigen lichaam, scheiding tussen lichaam en geest (dissociatie); ongevoelig voor eigen seksuele lustbeleving en afwijzing of afscherming van lichamelijke gevoelens; vage klachten (onderbuikklachten, buikpijn en andere psychosomatische klachten); leven in een fantasiewereld, dagdromen (ook een vorm van dissociatie, je afsluiten voor de realiteit); chronische vermoeidheid, uitgeput zijn; sombere waarneming van eigen situatie en realiteit.

Imagery

Inadequaat zelfbeeld, niet bewust van eigen grenzen; nachtmerries; beelden van een dubbelleven; negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst.

Cognition

Gedachten over schuld en schaamte; gedachten over het uitschot te zijn van de maatschappij, vies te zijn, hoer te zijn, als moeder gefaald te hebben, als vrouw; in gedachten zichzelf tot object maken, tot een ding dat gebruikt wordt door anderen en niet meer waarde heeft dan het zijn van seksueel object; bagatelliseren van eigen problemen en situatie ‘ik ben toch niet belangrijk en mijn problemen en klachten al helemaal niet’.

Interpersonal relationships

Sociaal isolement; geen familiecontacten; herhaaldelijk mishandeld worden of seksueel misbruikt; seksualiseren van relatie; afstandelijkheid, onvermogen tot gevoelsuitingen tegenover anderen; ‘shopping’–gedrag (bij verschillende hulpverleners tegelijk en afwisselend aankloppen); contactstoornis (geen oogcontact bijvoorbeeld).

Drugs (biologische factoren)

Afhankelijkheid van middelen; vitaminegebrek; slecht gebit; gewichtsverlies; men–struatieklachten; ongewenste zwangerschappen; HIV–seropositiviteit; geslachtsziekten; littekens naar aanleiding van intraveneus drugsgebruik of automutilatie of abcessen; onvruchtbaarheid.


Aanpak verslavingsgedrag via MMT

Dysfunctioneel overlevingsgedrag is in een aantal stappen te behandelen. Allereerst maakt de behandelaar een modaliteitenprofiel met als leidraad de BASIC ID. Aan de hand van de fictieve casus van mevrouw A., een allochtone 25–jarige vrouw, die in toenemende mate problemen ondervindt door haar cocaïnegebruik, geef ik een aantal mogelijke interventies aan.

Mevrouw A. heeft een LAT–relatie met haar partner, van wie ze kort geleden een vierde kind heeft gekregen. De partner van mevrouw A. woont thuis bij zijn moeder.

Stap 1: inzicht in samenhang en heretiketteren van gedrag

Allereerst is het van belang dat mevrouw A. inzicht krijgt in de functionele samenhang van verslaving, psychische klachten en vroegere trauma's. Cruciaal is in deze fase de heretikettering van verslavingsgedrag als overlevingsgedrag en de verheldering dat verslaving een laat gevolg van een eerder ondergaan trauma kan zijn. De heretikettering heeft mede tot doel de schuld– en schaamtegevoelens van mevrouw A. te verlichten.

De behandelaar stelt mevrouw A. de vraag: welke situatie gaat aan het overlevingsgedrag vooraf? Het komt voor dat een cliënte het antwoord op deze vraag niet weet. De behandelaar kan de cliënte dan vragen de komende tijd een dagboek bij te houden waarin zij observeert wat ze doet, hoe ze zich voelt, op welke momenten ze drinkt of drugs gebruikt en in welke situatie haar drankgebruik, medicijngebruik of drugsgebruik erger wordt. Tegelijkertijd geeft de behandelaar de opdracht dat het middelengebruik in kaart moet worden gebracht en dat het daarom belangrijk is dat de cliënte geen pogingen onderneemt het te stoppen of te verminderen. Zo voorkomt men dat een cliënte te snel van start gaat, te grote stappen neemt en daardoor faalt, hetgeen een reden is om de behandeling te staken. Eventueel legt men de afspraak dat het verslavingsgedrag niet erger, maar ook niet minder mag worden, vast in een behandelcontract.

Stap 2: keuze voor interventie

Als mevrouw A. een dagboek bijhoudt, noteert ze daarin ook gedachten en beelden die voorafgaan aan het drugsgebruik. De behandelaar besluit in overleg met mevrouw A. de gedachten en beelden die voorafgaan aan het drugsgebruik tot eerste aanknopingspunt van behandeling te nemen. Mevrouw A. gebruikt drugs zodra ze opstaat. Wat zijn dan haar gedachten?
1. 
Ik voel me gebroken, alsof ik niet geslapen heb, ik kan er niet meer tegen als alles zeer doet, ik kan niet tegen ziek zijn.
2. 
Moeten ze me wakker maken? Moet ik opstaan? Wat ontzettend akelig, maar ja, ik moet wel opstaan, want mijn kind heeft mij nodig.
3. 
Ik heb m'n zoon gekregen, dus ik moet voor hem zorgen. Ik wil het nu goed doen, dit is m'n laatste kans. Als ik het niet goed doe, ben ik al m'n kinderen kwijt en m'n man ook.
4. 
Er komt te veel naar boven, al die afschuwelijke gedachten over incest. Niemand heeft zulke erge problemen als ik. Voor de zoveelste keer voel ik me slap, ziek en futloos. Ik kan er niet meer tegen, voel me rot, waardeloos, ik houd het niet meer vol, zo gaat het niet langer, ik kan er beter een einde aan maken.

Mevrouw A. voelt zich rot, boos, chagrijnig en depressief. Via de Rationeel–Emotieve Therapie (RET) van Ellis (Ellis, 1974) leert mevrouw A. haar gedachten uit te dagen. Ze vraagt zich af: is wat ik denk gebaseerd op feiten? Bereik ik zo mijn doel? Breng ik mezelf niet onnodig in conflict met mezelf, de ander of de buitenwereld?

Stap 3: interventie gericht op doorbreken van noodzaak overlevingsgedrag

Mevrouw A. heeft als kenmerkende overlevingsstrategie de verdoving: ze vlucht in cocaïnegebruik. Zodra ze zich rot voelt en de beelden van de vroegere incestsituatie door haar hoofd gaan spoken, gebruikt ze cocaïne. Alleen met cocaïne verdwijnen de beelden en is ze in staat voor haar kind te zorgen en te werken in de prostitutie. Het is overlevingsgedrag, maar wel uitermate dysfunctioneel. De interventie richt zich op het verwerken van het incestverleden. Mevrouw A. werd als zesjarige herhaaldelijk misbruikt door haar oom, wanneer zij bij haar grootmoeder logeerde. Toen ze het haar moeder vertelde, geloofde deze het niet. Het seksuele misbruik ging gewoon door. Mevrouw A. kreeg problemen op school en begon te stelen.

Omdat mevrouw A. vooral last heeft van traumatische beelden uit het verleden, kiest de behandelaar voor de gedragstherapeutische methode van systematische desensitisatie. Mevrouw A. leert zich te ontspannen en terwijl zij zeer ontspannen is stelt zij zich de verschillende beelden van de incestsituatie voor, één voor één. De interventie begint met de minst moeilijke situatie, bijvoorbeeld: ze zit met hem aan tafel, ziet een bepaalde blik in zijn ogen en denkt: straks gebeurt het weer. Als zij zich die situatie rustig en ontspannen kan voorstellen, instrueert de behandelaar haar de volgende situatie zich zo levendig mogelijk voor te stellen. En daarna moet ze zich weer ontspannen. Dit gaat door tot ook de moeilijkste beelden – zij moest hem afzuigen – zijn voorgesteld. Meestal is de verwerking van de beelden uit het verleden niet voldoende om het verslavingsgedrag te doorbreken. Er komt meer naar boven. Situaties in de prostitutie die zo mogelijk nog vernederender waren dan de situaties die zij in haar verleden heeft meegemaakt. Op dezelfde manier worden ook die situaties verwerkt.

Systematische desensitisatie doorbreekt de fobie voor de herinnering en stopt de cyclus van zich plotseling opdringende beelden, flashbacks en nachtmerries die afgewisseld worden door perioden van emotionele verdoving, dissociatie en depersonalisatie. De relaxatietraining die voorafgaat aan systematische desensitisatie helpt vrouwen het contact met het gevoel te herstellen en controle over zichzelf te beleven. Systematische desensitisatie kan aangevuld worden met hypnotherapie, waarin bijvoorbeeld symbolisch met de woede op de dader wordt afgerekend. Ook rituelen, het schrijven van een afscheidsbrief zijn veelvuldig toegepaste methoden.8

Stap 4: sociaal en maatschappelijk herstel

Mevrouw A. heeft veel nadelen ondervonden van haar drugsgebruik. Ze liet haar kind, een baby van bijna één jaar oud, alleen achter en werkte in de prostitutie om geld te verdienen. Ze verbleef in een pension en de pensionhouder schakelde uiteindelijk de politie in en de politie de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming plaatste haar zoon in een pleeggezin. Haar andere kinderen waren al elders ondergebracht. Na een tijdelijk verblijf in het Huis voor Onbehuisden, krijgt mevrouw A. een eigen woning toegewezen. Ze heeft een uitkering en begint met vrijwilligerswerk. Met de gezinsvoogd overlegt zij over een bezoekregeling aan haar kind en het herstel van contact met de andere kinderen. De verantwoordelijkheid die zij bij andere instanties had gelegd – een korte–termijnvoordeel van het drugsgebruik is dat anderen de verantwoordelijkheid voor problemen overnemen – neemt zij langzamerhand weer op zich.

Stap 5: zelfbeschikking

Doel van de behandeling is dat mevrouw A. zelf bepaalt hoe haar leven er in het vervolg uit ziet, dat zij haar eigen keuzen kan maken. Soms houdt dit in dat een cliënte kiest voor haar verslaving en verslaving een geïntegreerd onderdeel vormt van haar leven, zonder dat haar leven gedomineerd wordt door de verslaving. Het komt ook voor dat aan het einde van de behandeling de cliënte kiest voor afkicken, in een detoxificatie–kliniek of bij familie of vrienden.

Zoals uit het bovenstaande blijkt is het vooral van belang dat de interventies aansluiten bij de wens van de cliënte. Omdat de onderdelen van het psychische systeem elkaar beïnvloeden, maakt het in feite niet uit waar men start. Verbetering op één onderdeel zorgt voor verbetering op andere gebieden. Wel is het van belang regelmatig de voortgang te evalueren om indien nodig het interventieplan bij te stellen.


Haken en ogen

Ik heb ervaren dat het werken met het bovenstaande MMT–model bij vrouwenhulpverleensters op weerstand stuit: het zou geen echte vrouwenhulpverlening zijn en het zou te moeilijk zijn. Bovendien vraagt men zich af of deze aanpak wel effectief is. Hieronder zal ik op deze bezwaren ingaan.

Vrouwenhulpverlening

Om de vraag te beantwoorden of bovenstaande benadering nog onder vrouwenhulpverlening valt, toets ik de MMT–aanpak aan een verklaringsmodel van vrouwenhulpverlening voor klachten en problemen van vrouwen (Nicolai, 1992, pp. 85 en 86).

Nicolai hanteert in Vrouwenhulpverlening en psychiatriedrie verschillende ontstaansfactoren voor klachten van vrouwen:
1. 
Allereerst kunnen gebeurtenissen klachten en problemen veroorzaken die op een sekse–specifieke wijze verwerkt en geïntegreerd worden. De gebeurtenissen kunnen sekse–neutraal zijn. Als voorbeelden geeft zij: verwaarlozing, dood van een ouder, armoede en migratie, verlies van een kind of partner.
Gebeurtenissen kunnen sekse–specifieker zijn, bijvoorbeeld seksueel misbruik door verwanten, mishandeling of verkrachting, abortus of miskramen.
2. 
Verschillende, conflicterende zelfopvattingen kunnen klachten en problemen veroorzaken. Bijvoorbeeld een conflict tussen een ‘echt’ zelf en een ‘aangepast’ zelf.
3. 
Klachten en problemen kunnen ontstaan vanuit de wijze waarop vrouwen omgaan met beschadigingen van hun zelfgevoel, met krenkingen, pijn en verlies.

De multimodale aanpak van overlevingsgedrag blijkt aan te sluiten op het verklaringsmodel vanuit vrouwenhulpverlening: de ontstaansfactoren een, twee en drie van klachten van vrouwen, klinken door in de eerste drie stappen van de multimodale aanpak van overlevingsgedrag. Door verslavingsgedrag als overlevingsgedrag te benoemen, door inzicht te geven in de samenhang tussen trauma's in het verleden en verslaving, door aandacht te besteden aan beelden en gedachten die voorafgaan aan inadequaat coping– of overlevingsgedrag, en door sociaal en maatschappelijk herstel bij de behandeling te betrekken – zo biedt MMT een mogelijkheid om de wensen vanuit vrouwenhulpverlening, om de wens tot het vergroten van de zelfbeschikking van vrouwen te vertalen in behandelinterventies.

Het voordeel van MMT is dat het een eclectische aanpak is en de mogelijkheid biedt ook nonverbale therapievormen te integreren. Relaxatietraining vormt bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van MMT.

De uitgebreide vragenlijst (MAP) die ten grondslag ligt aan de MMT–diagnose voorkomt dat verslaving over het hoofd wordt gezien. Het houdt rekening met de sociale positie van vrouwen en staat open voor interventies die de sociale positie van vrouwen verbeteren.

Is MMT te moeilijk?

MMT op zichzelf is niet moeilijk omdat de aanpak aansluit bij veel bekende en effectieve methoden en technieken, zoals de cognitieve gedragstherapie, responspreventietechnieken, hypnotherapeutische methoden en het arsenaal aan assertiviteitsoefeningen en op gezins–, echtpaar– en relatiegesprekken gerichte methoden en technieken. Wat wel enige inspanning kost is het observeren en diagnostiseren van de samenhang tussen de verschillende problemen volgens het modaliteitenschema en het bedenken van een adequate behandelstrategie. Maar ook de bekende gedragstherapeutische SORKC (Stimulus, Organisme, Respons, Bekrachtigings–schema's en Consequenties) vraagt enige inspanning.

Is MMT effectief?

Uit onderzoek naar de therapie–effectiviteit van MMT onder 100 cliënten die al door drie therapeuten waren behandeld en geen baat hadden gehad bij hun behandelingen, bleek ondubbelzinnig en goed meetbaar dat 61 van hen vooruitgang hadden geboekt. Deze vooruitgang bestond uit afname van de stoornissen (depressiviteit, obsessief–compulsief handelen, paniekaanvallen) en een toename van assertief gedrag. Volgens Lazarus was het opvallend dat veel van deze cliënten door hun vorige therapeut als ‘onbehandelbaar’ werden gezien (Lazarus & Kwee, 1990).

Uit onderzoek naar het effect van MMT bij een groep van chronisch dwangneurotische en ernstig fobische cliënten, onder wie vrouwen met anorexia nervosa, in een werkweekbehandelingssetting bleek dat 60% is vooruitgegaan, 32% gelijk gebleven en 8% achteruit gegaan (Kwee, Duivenvoorden, Trijsburg & Thiel, 1987).

Hoe effectief MMT is bij de behandeling van vrouwelijke drugsverslaafden is niet bekend. Tot nu toe was MMT niet erg effectief bij de behandeling van (mannelijke?) verslaafden, hetgeen Lazarus mede wijt aan de secundaire ziektewinst. Het zou ook kunnen dat MMT–therapeuten beter geschoold moeten worden in verslavingsdeskundigheid. De aanpak in het Vrouwen Krisis Centrum, waar diagnostiek en het opstellen van behandelplannen op basis van MMT gebeurde, heeft in ieder geval aangetoond dat een tot dan toe onbehandelbare groep vrouwen voor de hulpverlening bereikt werd en soms succesvol kon worden doorverwezen. Therapie–effectiviteit is in het Vrouwen Krisis Centrum niet onderzocht.

MMT blijkt een effectieve, niet te moeilijke vorm van vrouwenhulpverlening, die bruikbaar is om dysfunctioneel overlevingsgedrag van vrouwen aan te pakken. Met deze aanpak is het niet nodig vrouwen met verslavingsproblemen te verwijzen naar de verslavingszorg. Daarmee toont het zich een model dat mogelijkheden biedt voor een integratie van vrouwenhulpverlening, reguliere hulpverlening en verslavingszorg.


Literatuur

Adema, M. (1992). Gokverslaving: een omstreden probleem. KGOD Nieuwsbrief, nr. 11.
 
Briere, J. (1984). The effects of childhood sexual abuse on later psychological functioning: defining a post–sexual–abuse syndrome. Paper gepresenteerd op de Third National Conference on Sexual Victimization of Children. Washington, D.C: Children's Hospital National Medical Center.
 
Broersma, H.,& Van Wees, A. (1991). Vrouwenhulpverlening in verslaafdenzorg krijgt handen en voeten. Vrouw en Gezondheid, december 1991.
 
Buro Gokhulpverlening Rotterdam (1991). Jaarverslag 1990.
 
Carson, D.K., Coucil, J.R.,& Volk, M.A. (1988). Temperament, Adjustment and Alcoholism in Adult Female Incest Victims. Violence and Victims, vol. 3, no. 3, 205–216.
ChemPort PubMed
 
CBS (1992). Sociaal en Cultureel Rapport 1992. Rijswijk.
 
Cohen, F.S., & Densen–Gerber, J.A. A study of the relationship between child abuse and drug addiction in 178 patients; Preliminary results. International Journal of Child Abuse and Neglect, 6, 383–387.
 
Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychische en psychosomatische gevolgen. 's–Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
 
Driessen, F.M.H.M. (1990). Methadonverstrekking in Nederland. Rijswijk/Utrecht.
 
Ellis, A. (1974). Humanistic Psychotherapy, The Rational–Emotive Approach. New York: McGraw Hill.
 
Gelinas, D.J. (1983). The persisting negative effects of incest. Psychiatry, 46, 312–332.
ChemPort PubMed
 
Giel, R. e.a. (1991). De filters in het model van Goldberg & Huxley in de praktijk. Huisarts en wetenschap 34, 4, 169–172.
 
Grinten, T.E.D. van der (1991). Huisarts en geestelijke gezondheidszorg. Huisarts en wetenschap 34, 3, 130–135.
 
Hart, O. van der (red.) (1991). Trauma, dissociatie en hypnose. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Idenburg, Ph.A. e.a. (1990). Zorgen voor geestelijke gezondheid in de toekomst. Toekomstscenario's geestelijke volksgezondheid en gezondheidszorg 1990–2010. Utrecht/Antwerpen: Bohn, Scheltema & Holkema.
 
James, J., & Meyerding, J. (1977). Early sexual experiences and prostitution. American Journal of Psychiatry, 134, 1381–1385.
ChemPort PubMed
 
Karsten, C.J. (1987). Incesttrauma. In M.G.T. Kwee & M.R.H.M. Roborgh (red.), Multimodale therapie: praktijk, theorie en onderzoek. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Kleber, R.J., & Brom, D. (1988). De verwerking van geweldservaringen en het ontstaan van verwerkingsstoornissen: een integratieve benadering.Utrecht: ICODO.
 
Kwee, M.G.T., & Roborgh, M.R.H.M. (1990). Multimodale Anamnese Psychotherapie (MAP): handleiding en vragenlijst. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Kwee, M.G.T., Duivenvoorden, H.G., Trijsburg, R.W.C., & Thiel, J.H. (1987). Multimodale therapie in an inpatient setting. Current Psychological Research & Reviews, 5, 344–357
SpringerLink
 
Lazarus, A.A. (1971). Behavior therapy and beyond. New York: McGraw Hill.
 
Lazarus, A.A. (1973). Multimodal behavior therapy: Treating the BASIC ID. Journal of Nervous and Mental Disease,156, 404–411.
ChemPort PubMed
 
Lazarus, A.A., & Kwee, M.G.T. (1990). Multimodale diagnostiek en therapie. In M.G.T. Kwee, Denken & Doen in Psychotherapie. Den Haag/Londen: East–West Publications.
 
Nicolai, N.J. (1990). Seksueel misbruik en psychiatrische stoornissen. Een oriënterend onderzoek op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid, 45, 908–923.
 
Nicolai, N.J. (1992). Vrouwenhulpverlening & psychiatrie. SUA.
 
Root, M.P. (1989). Treatment failures: The role of sexual victimization in women's addictive behavior. American Journal of Orthopsychiatry , 59, 542–549.
ChemPort PubMed CrossRef
 

Summary
One third of women who ask for help in mental health care are probably addicted to pills, alcohol, food or hard drugs. Treatment programmes for mental health care and substance abuse need a more elaborate concept of addiction in order for an adequate diagnosis to be put forward. Without such a perspective on addiction as a strategy for survival, as proposed by feminist theory on addictive behaviour in women, the risk of overtreating the addictive behaviour as such, or of undertreating the incapacitating trauma related psychological problems, is high. The author proposes a multi–modal diagnostic perspective, based on system theory, and a differentiated, step by step treatment–approach, in which the focus on the addiction and the focus on behavioural and emotional problems switches as circumstances require.

1 Volgens Broersma en Van Wees (1991) lopen de schattingen over medicijnverslaafde vrouwen op tot 500 000.
2 Volgens de nota van de Nederlandse Vereniging Consultatiebureaus Alcohol en Drugs (8 september 1992) zijn er:
1. 
150 000 tot 200 000 alcoholverslaafde vrouwen;
2. 
250 000 medicijnverslaafde vrouwen;
3. 
7000 drugsverslaafde vrouwen.
3 Wagenaar (1986) schat dat er 10 000 excessieve gokkers zijn en 140 000 problematische gokkers. Uit de jaarcijfers van Buro Gokhulpverlening in Rotterdam (1990) mogen we concluderen dat ongeveer 10% van de gokkers vrouw is. Als richtcijfer mogen we aannemen dat er 1000 excessieve goksters zijn en 14 000 problematische goksters.
4 Volgens Driessen (1990) zijn in Nederland 7000 vrouwen verslaafd aan hard drugs.
5 Sociaal en Cultureel Rapport 1992. Hierin staat dat 25% tot 30% van de bevolking lijdt aan ernstige psychische problemen. Het totale aantal volwassen vrouwen in Nederland op 4 december 1992 was 6.021.629.
6 Slechts 3% à 4% van alle Nederlanders (dit is dus 10% van de mensen met ernstige psychische problemen) heeft contact met de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (Idenburg e.a., 1990; Giel e.a., 1991; Van der Grinten, 1991).
7 De bewaarster meldde dit op een symposium op 4 juni 1992 te Rotterdam georganiseerd door Transit over samenwerking tussen reguliere gezondheidszorg en verslavingszorg voor vrouwen die verslaafd zijn en seksueel geweld hebben ervaren.
8 Elders beschrijf ik uitvoerig een twee jaar durende multimodale behandeling van een psychiatrisch opgenomen vrouw met incest–ervaringen (Karsten, 1987).
Naar boven