Elfde internationaal congres voor groepstherapie, 22–28 augustus 1992, Montreal, Canada

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1993
10.1007/BF03061793

Gehoord

Elfde internationaal congres voor groepstherapie, 22–28 augustus 1992, Montreal, Canada

C. CornelissenContact Information

(1) 

Samenvatting  
Het elfde internationale congres vond plaats in een groot modern congresgebouw, het Palais des Congrès, in de Franstalige stad Montréal in de provincie Québec in Canada.
C.L.M. Cornelissen is psychotherapeut/teamleider bij de afdeling Kortdurende Klinische Psychotherapie (KKP) van ‘De Viersprong’ te Halsteren

Het elfde internationale congres vond plaats in een groot modern congresgebouw, het Palais des Congrès, in de Franstalige stad Montréal in de provincie Québec in Canada.

De ruimten waar de sessies in gehouden werden imponeerden als groot en enigszins deprimerend met vaak donkere kleuren zoals zwart, zilver, grijs en bruin. Het gebouw leek nog het meest op een gigantische plantenkas, opgebouwd uit glas en aluminium buizen. Boven op het congresgebouw is een enorm dakterras, annex restaurant, waar je als congresganger tegen betaling kunt lunchen. De kwaliteit was matig tot slecht, de prijzen waren hoog. Wat een verschil met het vorige congres! Waren de lunch, koffie en thee toen inbegrepen in de prijs, nu moest alles betaald worden met een relatief dure Canadese dollar. Er kon geen kopje koffie af. Een sociaal programma was er niet. Wegens gebrek aan belangstelling bleek de enige activiteit die men gepland had, een gala–avond, niet door te kunnen gaan. In de kille onpersoonlijke sfeer van de gehele entourage was de congresganger sterk op zichzelf aangewezen. Ontmoeten kon men elkaar in de galerijen rondom de zalen, een soort straat waar men als het ware observerend aan elkaar voorbij kon lopen.

Het zal de lezer duidelijk zijn dat de sfeer niet zo aantrekkelijk was. Het was eerder technisch, mechanisch en schools dan gezellig of uitnodigend. Het thema was dit keer ook niet ‘Encounter or Alienation’ maar ‘Love and Hate, toward resolving conflict in groups, families and nations’.

Een leuk technisch snufje vond ik de monitor boven de deur van elke zaal waar de desbetreffende sessie apart op stond aangekondigd. Dit bevorderde ieders oriëntatie. Met heel wat collega's uit binnen– en buitenland hebben we deze week zitten betreuren dat dit congres zo afweek van alle vorige waar het de mogelijkheden om elkaar te ontmoeten betrof of de gezelligheid die we er toch vaak vonden.


 
Het programma

Deze kritiek geldt overigens niet de kwaliteit van het programma. Die was gelijk aan wat ik gewend was van eerdere congressen; wisselend, een indruk die uiteraard mede bepaald wordt door de eigen selectie uit een groot veld vol mogelijkheden (ongeveer dertig sessies per dag). De opbouw van het programma was als volgt: eerst een plenaire, dan drie subplenaire sessies, waarna in de middag in twee tijdsblokken gekozen kon worden uit ongeveer tien parallelsessies.

De plenaire sessies waren massaal opgezet en vaak moeilijk te volgen, niet in het minst overigens door de soms enorme taalbarrières. In dit verslag zal ik een selectie presenteren van mijn ervaringen gedurende deze vijf dagen. Noch de Nederlandse bijdragen, noch de sectie research zijn in deze selectie opgenomen, aangezien mijn belangstelling ditmaal elders lag. Van een collega hoorde ik overigens dat de sectie research hem weinig geboden had wat de moeite waard bleek. Bij het onderzoek viel mij verder op dat er zo weinig internationaal goed afgestemd resultaatonderzoek is. Dit bemoeilijkt het vergelijken van behandelingsresultaten. Een pleidooi om dit internationaal nu eens goed te gaan regelen ontbreekt echter.

Het congres werd geopend door ‘The Honourable Gerry Weiner, Minister of Multiculturalism and Citizenship, Government of Canada’. Tijdens de openingsceremonie hield de voorzitter (Cramer–Azima) ons voor dat er geen uitverkoren vorm van psychotherapie bestaat. Elke modaliteit heeft zijn eigen waarde. Zij sprak de hoop uit dat tijdens dit congres bij de uitwisseling voor dit internationale forum eerder sprake zou zijn van een liefdevolle dan van een haatdragende dialoog. Haar toespraak tot de acht– à negenhonderd aanwezigen was vooral bedoeld als welkom en om ons ervan te doordringen dat het thema veel collega's had geïnspireerd tot het leveren van een bijdrage.

Dit gold ook voor ondergetekende die daarom een deel van de middag aan de laatste voorbereidingen werkte. De sessie waaraan ik die middag deelnam en die ik ook moest voorzitten bleek getiteld ‘Therapeutic communities and median groups’. Tot op het laatst was dit een goed bewaard geheim gebleven. De zogenoemde mediaangroep is een Engelse uitvinding van P.B. de Mare, en een variant op de ‘grote groep’. Mediaangroep is een therapiegroep van ongeveer dertig personen. Mijn eigen lezing ging over semiotiek en over de betekenisverleningsprocessen in de therapeutische relatie gezien in het perspectief van liefde en haat, het centrale thema van dit congres. Op het eerste gezicht leek dit onderwerp niets van doen te hebben met mediane groepen.

Hetzelfde gold voor twee andere lezingen die middag, over resultaatonderzoek. Het was een beetje rommelig en tot een gesprek is het niet gekomen, noch met de deelnemers noch met de twee sprekers die wel over de mediaangroep spraken. Dit was ook wat moeilijk, want als iedere spreker ten minste twintig minuten ter beschikking heeft, is anderhalf uur voor vijf personen wel erg krap bemeten. Gelukkig hadden we over belangstelling niet te klagen. Opmerkelijk was dat ook mijn collega's veel waarde hechtten aan de ontwikkeling van nieuwe betekenissen in de behandelingsrelatie met de patiënt, een onderwerp dat ook in mijn presentatie over semiotiek aandacht kreeg. Zo spraken we tenslotte meer over dezelfde dingen dan wij aanvankelijk dachten.

Men and women, love and hate: the contemporary challenge

Op dinsdag volgde ik een subplenaire sessie getiteld ‘Men and Women, Love and Hate: the Contemporary Challenge’. Drie sprekers hielden zich op een geheel eigen wijze bezig met een door hen uitgekozen mythe.

Anne Alonso (Verenigde Staten) presenteerde een lezing waarin zij probeerde af te rekenen met de invloed op de hedendaagse psychologie van wat zij noemt ‘The Myth of Oedipal Resolution in Male and Female Development’. In haar presentatie pleitte zij voor het concept van de biseksualiteit bij elk mens, en zij kritiseerde een cultuur die de feminiene trekken in de man en de masculiene trekken in de vrouw nadrukkelijk veroordeelt. Alonso bekende zich een voorstander van erkenning van beide aspecten en vooral van de integratie ervan in het individu en in de samenleving. De in haar ogen dwaze oedipale constellatie heeft daarmee haar bestaansrecht verloren.

Raquel Berman (Mexico) hield een gepassioneerd betoog over de twee mythen die ieder een andere kant van dezelfde Mexicaanse medaille vertegenwoordigen. Het gaat hier over het grote trauma van de Mexicaanse samenleving, een trauma waarmee ieder ander Zuid–Amerikaans land dat veroverd is door de conguistadores kampt.

Deze twee mythen zijn: de overidealisering van de vrouw die vooral zichtbaar wordt in de bijzondere Maria–verering en de mythe van het Machismo, de overidealisering van de mannelijkheid. Deze twee mythen zijn het symbool van een ernstige psychologische en culturele splijtzwam in deze door Spanjaarden overheerste samenlevingen. De verovering van de oorspronkelijke Indiaanse bevolking door de Spanjaarden is voor die samenlevingen een enorme catastrofe geweest. Het catastrofale karakter ervan lijkt vooral bepaald te worden door de verkrachting van de Indiaanse vrouw door de overheerser. Noch de Indiaanse man, noch de Indiaanse vrouw zijn deze krenking historisch gezien te boven gekomen. De Maria–verering is daarom het symbool van de Goede Moeder (en vrouw) die niet is aangetast door verkrachting, puur is gebleven, en die daarmee het verloren gegane erfgoed vertegenwoordigt.

Machismo, het overdreven mannelijk gedrag dat ook door de vrouwen wordt verlangd en aangemoedigd, staat volgens Berman voor het onvermogen om de krenking te verwerken, resulterend in een over–idealisering als identificatie met de agressor. Dit maakt het Machismo tot een treurig bewijs van de angst en de wanhoop die er moeten zijn geweest na het blijken van de nederlaag. Deze angst is als een volks–afweermechanisme in de cultuur van de Mexicaanse samenleving gekropen. Deze twee mythen hebben als functie te voorkomen dat men hoeft te ervaren wat het is om verslagen of verkracht te worden. De Spaanse verovering wordt hier bezien als een massa–verkrachting. Het nu cultureel bepaalde slachtofferbewustzijn, dat de Mexicaanse samenleving kenmerkt, is van grote invloed gebleken op het gedrag van mannen en vrouwen die als Mestiezen deze erfenis meedragen. De nazaten van de slachtoffers van deze volksverkrachting manifesteren zich vandaag als (potentiële) daders. Zo verovert en verkracht de Mexicaanse man nog immer de vrouw, aldus Berman, en daarop volgt de onderwerping. Liefde en haat zijn in de Mexicaanse samenleving volop aanwezig. De relaties tussen mannen en vrouwen in Mexico zijn door deze problematiek, aldus Berman, doorgaans ernstig verstoord.

Tijdens dezelfde sessie, overigens een van de meest interessante van het congres, nam ten slotte Kernberg (Verenigde Staten) stelling tegen de mythe van de universele ideale liefde. Hiermee bedoelde hij het volgende. Hij signaleert in de maatschappij een splijting tussen de ideale liefde enerzijds (Romeo en Julia) en de drang bij de mens om deze stuk te maken. Dit fenomeen is, aldus Kernberg, gebaseerd op het misleidende idee dat de mens voorbestemd zou zijn voor deze ideale liefde, maar dat wij deze ongelukkigerwijs telkens weer vernietigen, waarna de haat volgt. Beter ware het volgens hem onszelf te zien als wezens die gevormd zijn om tegelijkertijd lief te hebben en te haten. In zijn betoog attaqueerde hij onder meer de media, zoals de filmindustrie, die het grote publiek indoctrineert met bijzonder extreme produkties over liefde en haat, sadisme, geweld, masochisme en destructiviteit. Vaak gaat dit ook nog gepaard met een macabere inventiviteit en intelligentie die de filmmakers ten toon spreiden om ons te shockeren.

In veel recente films, aldus Kernberg, wordt ons een seksualiteit gepresenteerd die losgekoppeld is van tederheid. Als voorbeelden hiervan noemt hij films als ‘Sex, lies and videotapes’, ‘Fatal Attraction’ en ‘Basic Instincts’, waarin dit nadrukkelijk onder onze aandacht wordt gebracht, terwijl toch als moraal het herstel van de partnerliefde naar voren wordt gebracht. In dit verband noemde Kernberg ‘Superman’ de uitdrukking van geprojecteerd narcisme van het kind in de latentiefase. De pornografische film, door hemzelf bestudeerd (wat tot enige hilariteit aanleiding gaf), noemde hij een schaamteloze variant op dit thema, waarbij de filmmaker er vooral op uit is om bij de kijker het Super–ego te elimineren. Wat overblijft is echter mechanische seks, uitgevoerd door robots. Na een korte fase van opwinding verveelt het de kijker snel omdat er geen enkel esthetisch element meer aanwezig is.

Het simpele gegeven dat liefde en haat samen gaan in één persoon is volgens Kernberg onze realiteit, maar tegelijkertijd ook ons persoonlijke interne conflict. De geromantiseerde afsplitsing van beide elementen als afzonderlijke eenheden, zoals het ons zo vaak wordt voorgespiegeld in het moderne sprookje van de film of het toneelstuk, is mythisch en irreëel. Liefhebben en haten gekoppeld in één persoon, integratie in plaats van afsplitsen, dat zijn de menselijke gegevens die het bijvoorbeeld voor het incest–slachtoffer zo moeilijk maken de identificatie met de dader te onderkennen en te verwerken.

Workshop primitive affects, object–relations and the Self

Het volgen van een workshop tijdens een internationaal congres is bij uitstek de gelegenheid om in contact te komen met de buitenlandse deelnemers. Een workshop die ik volgde was getiteld ‘Primitive Affects, Object Relations and the Self in Group Psychotherapy’, door R. Klein(Verenigde Staten). Deze liet zich vervangen door V. Schermer (Verenigde Staten). In deze workshop stond de Kohutiaanse benadering centraal.

Bij de start kozen we in onderling overleg als onderwerp de projectieve identificatie. Gezeten in een kring van ongeveer vijftien personen kwam na een eerbiedige stilte een gesprek op gang, waarbij Schermer zich afwachtend opstelde en de deelnemers zich aan elkaar voorstelden. Vanuit mijn eigen praktijk bracht ik na enige tijd een voorbeeld in over primitieve affecten die ik onlangs had ervaren: een patiënt die gebruik maakte van een primitieve narcistische afweer, namelijk idealisering en devaluatie. Men stortte zich gretig op dit voorbeeld, waarbij de workshopleider mij herkende en bij naam begon te noemen. Onmiddellijk daarna begon men mij minutieus te ondervragen en het voorbeeld binnenstebuiten te keren, daarbij elke verdere uitwisseling met Schermer verhinderend. Naarmate dit proces zich ontwikkelde en ik nog enkele pogingen had ondernomen om mij te bevrijden van dit surplus aan aandacht, konden diverse deelnemers zich niet langer inhouden. Met drie of vier tegelijk attaqueerden zij Schermer. Men voelde zich ernstig te kort gedaan omdat hij mij wel bij naam genoemd had en de anderen niet. De groep profileerde zich meer als een proces– dan als een taakgroep (vgl. Bion, 1961, Experiences in Groups ), waarbij verschillende deelnemers hun boosheid over de gehele gang van zaken begonnen uit te werken in hun relatie met de workshopleider.

De basis–assumptie ‘fight–flight’ ontwikkelde zich in snel tempo en bood ruimte aan de deelnemers om te projecteren en vervolgens te identificeren, ons onderwerp daarmee ter plekke illustrerend. Tijdens deze nogal heftige uitwisseling deden zich bovendien in de communicatie verschillende misverstanden voor waarvan ik pas later merkte hoe deze uitgewerkt hadden. Zo bleek een Chinese vrouw uit Taiwan, die een fluisterend onderonsje had met Schermer, mijn verzoek ‘Speak up please’ verstaan te hebben als ‘Shut up please’. Later kon ik constateren dat hier sprake was van een projectieve identificatie, want de Chinese in kwestie met wie ik na afloop in gesprek kwam, toonde zich intens opgelucht toen het misverstand boven tafel kwam. Chinezen uit Taiwan, zo bleek, voelen zich als het gaat over hun psychotherapeutisch werk niet erg serieus genomen en hebben al snel het idee dat ze maar beter hun mond kunnen houden. Ze kijken daarom erg tegen de Westerling op.

Al gauw zat ik midden in de groep Taiwanezen die honderduit praatten in een slecht verstaanbaar Engels. De Taiwanese voelde zich opgelucht omdat toen duidelijk werd dat zij zich niet schuldig hoefde te voelen of te schamen. Dit schuldig voelen en jezelf moeten schamen is in de Chinese cultuur een voortdurende dreiging. Veel van het werk van de Chinese psychotherapeut is erop gericht deze collectieve cultureel bepaalde schuld– en schaamtegevoelens te relativeren. Ze gaf een voorbeeld van een Chinees kind. Het kind zou mishandeld zijn maar zweeg in alle talen. Het zweeg omdat de mishandeling, ook door hemzelf, beschouwd werd als de schuld van het kind. Ze moesten hem wel mishandelen, schande brengend over zijn vader en zijn familie, om zich er zeker van te kunnen voelen dat het nooit meer zou gebeuren. De eer van de familie werd hiermee gered, en het onderlinge respect binnen de gezagsverhoudingen hersteld. De totale onderwerping aan de vader is in onze Westerse ogen bijna barbaars te noemen. Pijnlijk kwam naar voren dat onze Chinese collega dit vanzelfsprekend vond en zich van nature onderdanig gedroeg. Na deze ontmoeting ben ik met de Chinezen goede vrienden geworden.

Schaamte in groepen

Een tweede workshop die ik volgde was ‘The Role of Existential Shame in Group Psychotherapy’. Deze werd gegeven door Carl Goldberg (Verenigde Staten). Goldberg, schrijver van een respectabele serie boeken, bracht naar voren dat hij als therapeut geleerd heeft zich niets aan te trekken van de verschillende therapiemodaliteiten, maar alleen dat te gebruiken wat hem naar zijn oordeel bruikbaar voorkomt. Hier toonde zich de ras–eclecticus. Zijn stelling luidde: ‘Schaamte is de basis van alle leren’. Er bestaat zoiets als een ‘healing chain’ om schaamte produktief te maken, te boven te komen. Leer daarom je patiënt zich zijn schaamte bewust te worden en die te conceptualiseren. Leer hem vervolgens te verbaliseren, en ontwikkel er samen met de patiënt ‘taal’ voor. Hierna kan in de groep gedeeld worden welke sleutelgebeurtenissen er zijn geweest en kunnen de groepsleden elkaar behulpzaam zijn bij het leren zien van de keerzijde van schaamte, namelijk de afgeweerde woede. Als de patiënt eenmaal zover is zullen de relaties veranderen en lost de schaamte zich op. Het klonk allemaal wat simpel.

In de groep trof ik opnieuw twee groepsleden die het nodig vonden om het functioneren van de groep en haar leider aan de orde te stellen. Het waren dezelfde twee Canadese dames die ik van de eerdere workshop reeds bleek te kennen. De leider, Goldberg dus, toonde zich in het geheel niet gevoelig voor de kritiek die op hem werd uitgeoefend. Wat hem verweten werd was gebrek aan empathie, en de twee Canadese collega's brachten dit als casus: plaatsvervangende schaamte om dit gebrek aan empathie. Hoewel hier een kern van waarheid in school, was hun inbreng, die vooral bedoeld was om een groepsproces op gang te brengen in deze workshop, misplaatst. Het riep dan ook de nodige irritatie op. De mogelijkheid om kennis te nemen van iemands ideeën werd hiermee feitelijk geblokkeerd. Later, in de wandelgangen (maar ook de volgende dag in een andere workshop waar ik beide dames tegenkwam), werd me duidelijk dat ze er een soort sport van maakten om workshops te bezoeken en daar van taakgroepen procesgroepen te maken.

Gezinnen en geweld

Het symposium ‘Parents and Children: Abuse in the Family’, voorgezeten door Monica Zuretti, bracht niet veel nieuws. Clemenz uit Duitsland bracht onder onze aandacht hoe in probleemgezinnen alle gezinsleden door regressie hun relatie op een primitiever niveau van functioneren brachten om deze vervolgens daar te stabiliseren. Vooral de relaties met kinderen leken daar onder te lijden.

Ganzarain (Verenigde Staten) (‘Group Psychotherapy after Incest Victimization’) beschreef de depersonalisatieprocessen die hij bij incest–slachtoffers zag. Hij concludeerde dat deze patiënten zichzelf opsplitsen in een geaccepteerd en een verworpen deel van het zelf. In het verworpen deel lokaliseerde hij de identificatie met de agressor. Het kind van de dader leert dat het bestaat om de behoeften van de dader/ouder te bevredigen. Daarbij komt dat het kind de behoefte heeft om nodig te zijn, zich nodig te voelen – hetgeen bijdraagt aan een passieve houding. De dader maakt daarbij het kind duidelijk dat hij/zij speciaal is.

In een workshop van Hopper (Groot Britannië), waarbij de Canadese dames gelukkig niet aanwezig waren, kwam dezelfde thematiek naar voren bij oorlogsslachtoffers. Deze workshop stond al gauw onder een hoge spanning omdat de Joegoslaven (voornamelijk Kroaten) en daarnaast Joodse oorlogsslachtoffers op het thema waren afgekomen en tot getuigenissen kwamen. Hopper stelde met betrekking tot slachtoffers van geweld een aantal zaken aan de orde die hij ontdekt had in individuele en groepstherapie met oorlogsslachtoffers. Hij stelde dat het slachtoffer over het algemeen sterk erkenning opeist, vaak hebberig is in het contact, en je helemaal voor zichzelf wil opeisen. Dit werd door anderen herkend. Tegelijkertijd wil het slachtoffer liever nergens echt over praten, geeft geen complimenten en is ook zelden dankbaar. Verder memoreerde hij een zeer sterk ontwikkeld schuldbesef en een aan de basis van het trauma liggende schaamte–ervaring. Deze schaamte ontstaat juist omdat het slachtoffer zich zo hulpeloos heeft gevoeld, onmachtig om het leed te voorkomen of zelfs maar te dragen. Voor de Joegoslaven, even weg uit een oorlogssituatie en zelf werkzaam met vluchtelingen in hun land, was dit aanleiding om te vertellen over de enorme ontkenningen die zij tegenkwamen bij vluchtelingen, vooral waar het het verlies van hun bezittingen of familieleden betrof.

Bij de sessie ‘Child and Family Issues–Part III’, behandelden verschillende sprekers de therapie met gezinnen die een kind verloren door ziekte of dood. Het meest in het oog springende verhaal kwam van F. Carnevale (Canada) die aan de hand van indringende dia's van overleden kinderen vertelde hoe de gezinnen die hij behandelde met dit verlies omgingen. Bij de ouders kwamen de onderlinge verwijten en conflicten, de gevoelens van leegte en eenzaamheid, de schuldgevoelens en bezorgdheid ten aanzien van de andere kinderen aan de orde. De siblings in het gezin worstelden daarbij met frustraties over het zich onbelangrijk voelen, met schuldgevoelens, en bezorgdheid over hun ouders en de toekomst. De gezinnen raakten daarbij doorgaans gedesorganiseerd. Er kwamen veel spanningen in het sociale netwerk naar voren.

In dezelfde sessie, die overigens nog maar door zeer weinig mensen werd bijgewoond, bracht B. Reiss–Brennan (Verenigde Staten) materiaal naar voren uit een studie over depressies bij jonge kinderen. Deze vaak ernstige depressies, niet zelden leidend tot suïcide, definieerde zij als relatieproblematiek voortkomend uit een pathologische gezinsconstellatie. Vaak zou het gaan om een gebrek aan steun in moeilijke situaties of om een gestoorde affectieve uitwisseling. Zij pleitte voor een zorgvuldige diagnostische verheldering van de pathologie in het gezin met een daarop aansluitend behandelingsplan. Zij onderscheidde drie fundamentele gezinspatronen, namelijk het onthechte narcistische gezin, het chaotische borderline gezin en het relatief veilige neurotische gezin. In het narcistische gezin staan afwijzing en onderdrukte woede centraal. Men helpt elkaar niet, de depressie wordt niet erkend. In het borderline gezin is men angstig, onvervuld, ambivalent over het wel of niet elkaar helpen. De ouders zijn doorgaans zelf chronisch depressief en onmachtig. In het neurotische gezin helpt men elkaar en biedt steun, de depressie is meestal een aanpassingsstoornis. In een stug tempo werkte Brennan dit verhaal af en hield zich als een van de weinigen aan de afgesproken spreektijd. Verpletterend was het echter wel.

Tot slot

In de slotceremonie op de vrijdag, een bijeenkomst die traditioneel gewijd is aan het overhandigen van de fakkel aan de organisatoren van het volgende congres – dit zal in Argentinië plaatsvinden – brachten onze Canadese gastheren naar voren hoe zij hun rol in het internationale forum geboekstaafd wilden zien. Canadezen beschouwen zichzelf graag als een volk dat zich met hart en ziel inzet voor nationale en internationale opbouw van een gemeenschap. Het nationale symbool hiervoor is kennelijk de Canadese bever. Deze bever, in de vorm van een gestileerd beeldje, werd overhandigd aan de Argentijnen. Het nu te eindigen congres werd daarbij beschreven als een vruchtbare internationale uitwisseling van ideeën.

Met deze conclusie kan ik het gedeeltelijk eens zijn. Regelmatig voelde ik mij geïnspireerd door wat in het programma aan de orde kwam. Het is bovendien leuk om te zien en te horen hoe collega's uit andere landen een typisch eigen cultureel bepaalde belangstelling koppelen aan een internationaal gedeeld gedachtengoed. Het is ten slotte interessant om kennis te nemen van de ervaringen van collega's die elders met psychotherapie in het algemeen en groepspsychotherapie in het bijzonder werken.

Toch blijft een gevoel van teleurstelling over als ik terugkijk op dit congres. Deze teleurstelling koppel ik niet zozeer aan de wetenschappelijke inhoud van het programma, hoewel ik die soms ook maar matig vond, maar aan de sfeer die het geheel uitstraalde. In mijn ogen hebben de Canadezen met het geld dat onder andere in Amsterdam voor hen verdiend werd willen excelleren en dat is hun eigenlijk bedroevend slecht gelukt. Als ik voor dit congres een centraal thema achteraf zou mogen bedenken dan is dat ‘schaamte en ijdelheid’. Schaamte over een povere ontvangst, schaamte over de overdadige luxe van de locatie die tegelijkertijd zo'n vervreemdende uitwerking had en schaamte ten slotte voor de soms genante vertoningen waarbij de voorzitter van de IAGP, tevens voorzitter van dit congres, zo overdreven gestreeld en zelfs bijna heilig verklaard moest worden door haar naaste medewerkers.

Bij herlezing valt mij daarom op hoeveel tekst in dit verslag betrekking heeft op de begrippen ‘narcisme’ en ‘schaamte’ of beter het gebrek aan schaamte. Mogelijk is mijn selectie in wat ik volgde en u presenteer in dit verslag hierdoor mede geïnspireerd geweest. Wat het gekozen thema betreft kan gesteld worden dat het hier niet anders was dan op vele andere plaatsen; voor sommigen levert het een verlegenheidspresentatie op, voor anderen een nieuwe uitdaging en inspiratie. Grote internationale congressen zoals dit congres voor groepspsychotherapie blijven daarom een mengelmoes van boeiende en minder boeiende ervaringen. Het is de kunst de krenten in de pap te vinden.

Naar boven