In de inleiding geeft de auteur aan dat dit boek vooral bedoeld is voor beginnende hypnotherapeuten, die praktische richtlijnen zoeken voor het werken met hypnose. De auteur baseert zich op de ideeën van Bandler en Grinder die onder de noemer ‘neurolinguïstisch programmeren’ (NLP) bekend zijn geworden. Het hypnotherapeutische werk van Milton H. Erickson vormt hierbij een belangrijke bron van inspiratie.
Het boek bestaat uit drie delen met de volgende titels: ‘communicatie’, ‘communicatie en hypnose’ en ‘hypnose in de praktijk’. In deel één wordt eerst kort aandacht besteed aan enkele begrippen die van belang zijn bij het verwerken van informatie en de structuur van de taal. Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op representatiesystemen. De veronderstelling bij NLP is dat mensen systematisch verschillen in de voorkeur die zij hebben voor een zintuiglijke modaliteit (visueel, auditief of kinesthetisch) bij het verwerken, opslaan en reproduceren van informatie. Deze voorkeur zou te observeren zijn in de richting van de oogbewegingen en zou tevens tot uiting komen in het taalgebruik van de betrokken persoon. Zo zou iemand bij wie de visuele modaliteit dominant is relatief vaak uitdrukkingen gebruiken die naar deze modaliteit verwijzen, Bijvoorbeeld: ‘ik zie niet in dat’ in plaats van ‘ik begrijp niet dat’. De auteur vindt het representatiesysteem belangrijk, omdat het de therapeut gelegenheid biedt nauwkeurig af te stemmen op het taalgebruik en de ervaringswereld van de cliënt.
In deel twee, communicatie en hypnose, wordt aan de hand van woordelijk weergegeven tekstfragmenten duidelijk gemaakt hoe de therapeut kan inspelen op het representatiesysteem van de cliënt. In dit verband wordt ook gewezen op het belang van nonverbale signalen in de communicatie. Vervolgens worden de begrippen ‘dissociatie’ en ‘rapport’ kort belicht. Hierna wordt uitgebreid stilgestaan bij de techniek van het ‘ankeren’.
Deel drie, hypnose in de praktijk, begint met enkele opmerkingen over de geschiedenis van hypnose. In de hieropvolgende beschrijving van hypnose wordt veel aandacht besteed aan het richten van de aandacht van buiten naar binnen en worden de termen ‘suggestie’ en ‘onbewust’ toegelicht. De hypnotische technieken die vervolgens aan de hand van veel woordelijk weergegeven fragmenten worden beschreven beperken zich voornamelijk tot inducties, zoals ‘afstemmen en leiden’, ‘oogfixatie’ en ‘munt–techniek’. Alleen bij het beschrijven van het gebruik van metaforen laat de auteur iets zien van de toepassing van hypnose als indirecte veranderingstechniek.
Over NLP en Ericksoniaanse hypnotherapie zijn de afgelopen vijftien jaar veel boeken gepubliceerd. Het feit dat vele hiervan ook in een Nederlandse vertaling zijn verschenen, geeft al een indicatie van de populariteit van deze richting in de hypnotherapie. Dit roept de vraag op wat dit boek toevoegt aan de reeds bestaande literatuur op dit gebied. De auteur is van mening dat een inleidend boek ontbreekt. Volgens de flaptekst is door een didactische benadering sprake van een degelijk studieboek. De ondertitel van het boek doet zelfs vermoeden dat van een handboek zou kunnen worden gesproken. Helaas wordt geen enkele van deze pretenties waargemaakt.
Deel één, in het bijzonder de eerste helft hiervan, waarin algemene begrippen en ideeën over communicatie worden beschreven, is van een verbazingwekkende oppervlakkigheid. De tekst wemelt van zinsneden als ‘Soms komen boodschappen niet over’ en ‘Woorden zijn ook vaag en open voor verscheidene betekenissen’. Dat informatie vervormd kan worden door de waarnemer zal iedereen onmiddellijk beamen, maar veel verder dan deze constatering komt de auteur niet. Enige basiskennis die hierover in de sociale psychologie in ruime mate voorhanden is, met name op basis van onderzoek naar het veranderen van attituden of naar causale attributies, zou hier niet hebben misstaan. Slechts éénmaal verwijst de auteur naar gegevens uit de sociale psychologie, namelijk waar hij het begrip ‘cognitieve dissonantie’ toelicht aan de hand van het klassieke experiment dat Festinger ter ondersteuning van zijn theorie in de jaren vijftig heeft uitgevoerd. De wijze waarop de auteur deze informatie vermeldt is kenmerkend voor grote delen van het boek: het betreft een fragment van een halve pagina dat door ‘witregels’ van soortgelijke fragmenten is gescheiden, zonder dat erg duidelijk wordt wat de samenhang is tussen deze teksten.
Van een didactische opzet is dan ook geen sprake, wel van onnodige herhalingen, stellige uitspraken en omslachtige formuleringen, die bij het lezen van het boek, zeker bij beginnende hypnotherapeuten, eerder tot verwarring dan verheldering zullen leiden. Van een degelijk studieboek mag meer systematiek en helderheid worden verwacht.
Een ander bezwaar van het boek is dat allerlei technieken of onderdelen ervan ter sprake komen zonder dat duidelijk wordt welke doelen ermee worden nagestreefd, welke plaats deze technieken hebben in de therapie of het therapeutisch proces, welke indicaties er voor het gebruik van de verschillende technieken zijn, enzovoort.
Samenvattend: de lezer die bekend is met NLP en Ericksoniaanse hypnotherapie zal niets nieuws in het boek aantreffen. De beginnende hypnotherapeut kan beter een keus maken uit andere literatuur op dit gebied. Als inleiding in het gedachtengoed van NLP valt te denken aan het boek van Hollander, Derks en Meijer (1990). Als het gaat om NLP en hypnose is het boek van Grinder en Bandler (1981) een mogelijkheid (hiervan is in 1989 een Nederlandse ver–taling verschenen). Gaat het om een boek over hypnose met veel praktische informatie, waaronder ook aan NLP ontleende technieken en procedures, dan komt het boek van Cladder (1990) in aanmerking.