Harmonie en tegenspraak. Gedragskundige en rechtsgeleerde opstellen over psychiatrie en strafrechttoepassing.

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1992
10.1007/BF03061760

Gelezen

Harmonie en tegenspraak. Gedragskundige en rechtsgeleerde opstellen over psychiatrie en strafrechttoepassing.

J.J.P. HendrickxContact Information

(1) 

semenvatting  
Deze bundel is opgedragen aan Frank Beyaert, die bij het bereiken van zijn zestigste verjaardag met pensioen ging als directeur–geneesheer van het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Het boek, waar 25 auteurs – goed voor 22 bijdragen – aan hebben meegewerkt, bevat vier secties: 1 strafrecht en psychiatrie, 2 diagnostiek en ‘Pro Justitia’–rapportage, 3 psychotherapie – psychodynamiek en 4 detentie en TBS. Enkele van deze bijdragen worden hieronder besproken.
Dr. J.J.P. Hendrickx is directeur behandeling Dr. Henri van der Hoeven Kliniek te Utrecht en universitair hoofddocent Gezinstherapie, vakgroep Psychiatrie, Rijksuniversiteit Utrecht.

Deze bundel is opgedragen aan Frank Beyaert, die bij het bereiken van zijn zestigste verjaardag met pensioen ging als directeur–geneesheer van het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Het boek, waar 25 auteurs – goed voor 22 bijdragen – aan hebben meegewerkt, bevat vier secties: 1 strafrecht en psychiatrie, 2 diagnostiek en ‘Pro Justitia’–rapportage, 3 psychotherapie – psychodynamiek en 4 detentie en TBS. Enkele van deze bijdragen worden hieronder besproken.

Tussen strafrecht en psychiatrie bestaat een haat–liefdeverhouding, aldus Kelk. Zij hebben elkaar nodig, maar er bestaat ook aversie. Soms blijft de liefde te veel op de achtergrond en wordt de haat manifest. Kelk houdt een pleidooi voor een contradictoir proces met respect voor de verschillende uitgangspunten van de beide disciplines. Het is de taak van de rechter om in de noodzakelijke tegenspraak harmonie aan te brengen tussen het belang van de maatschappij en de bescherming van de justitiabele.

Volgens Van Borssum Waalkes en Krul–Steketee is de relatie tussen ‘justitie’ en ‘volksgezondheid’ nog complexer dan die tussen strafrecht en psychiatrie: van de 26 833 opgenomen psychiatrische patiënten komen er welgeteld 175 uit het justitiële circuit (jaarcijfers 1987). Tal van wetsteksten bieden mogelijkheden om dit grensverkeer soepel te regelen, maar het aantal redenen om deze grenzen gesloten te houden is groter, bijvoorbeeld: angst voor justitiële bemoeienis met de behandeling; het streven de inrichtig voldoende open te houden strookt niet gemakkelijk met de behoefte aan ‘intensive care–units’ voor patiënten met agressieproblematiek; angst voor agressie in de inrichting; drempelverhoging ten aanzien van de eigen patiënten uit de regio ten gevolge van negatieve beeldvorming; enzovoort. De schrijvers bepleiten vervolgens de oprichting van een forensisch–psychiatrisch circuit in Utrecht. Naast het Pieter Baan Centrum zou een APZ zich moeten belasten met de observatie van en de rapportage over psychotische justitiabele patiënten, die dan vervolgens in het volksgezondheidscircuit zouden moeten worden behandeld. Ook zouden de verschillende forensisch–psychiatrische instellingen samen met de universiteit voor een adequate opleiding in de forensische psychiatrie moeten zorgen.

De tweede sectie is gewijd aan diagnostiek en rapportage. Schnitzler geeft een helder overzicht van de verschillende (rechts)posities van onderzoeker en onderzochte, als ook van de eisen die aan de forensisch–psychiatrische (contra–) expertise kunnen worden gesteld. Hij onderscheidt vier typen: ambulant, klinisch, solistisch en multi–disciplinair. Ook hij signaleert dat de grenzen tussen ‘justitie’ en ‘volksgezondheid’ bijna ondoordringbaar zijn: van de vijftien door de Minister aangewezen inrichtingen hadden er in de periode 1981–1982 slechts vier in totaal 59 ‘Pro Justitia’–rapportages verricht. Verschillende inrichtingen waren zich niet eens bewust van hun aanwijzing.

De bijdrage van Van Leeuwen, ‘Het forensisch–psychiatrisch onderzoek in een roes?’ fungeert als een boeiende illustratie van het overzichtelijke artikel van Schnitzler.

Casselman biedt een lezenswaardige bijdrage over het complexe verband tussen alcoholgebruik en geweld. Hij maakt een onderscheid tussen alcohol–afhankelijkheid en alcoholverslaving (de meest ernstige vorm van afhankelijkheid) en tussen ‘delinquent alcoholics’ en ‘alcoholic delinquents’. Dit klinisch relevante onderscheid werkt hij echter niet verder uit.

De derde sectie, over psychotherapie en psychodynamiek, bevat interessante bijdragen, maar gaat nauwelijk over de forensisch–psychiatrische patiënt en het moeizame proces dat psychotherapie heet. Ook in deze sectie speelt het recht een belangrijke rol.

Dijkhuis, die ‘zo nu en dan voor tuchtrechter moet spelen’, heeft op zeer herkenbare wijze zijn ervaringen weergegeven. Ik zou zeggen: een ‘must’ voor leden van commissies van toezicht, beklagcommissies enzovoort.

Ook Jongerius bespreekt de complexe verhouding tussen recht en psychotherapie. Met zijn stellingname dat de patiënt gedurende de behandeling vaak bereid moet zijn om recht te ruilen voor vertrouwen zullen juristen en patiëntenverenigingen – vrees ik – geen genoegen willen nemen.

Mooij schrijft over ‘De blijvende waarde van het begrip zondebok’. Mensen begeren niet ‘iets’, maar begeren wat de ander begeert. Rivaliteit ontstaat als twee partijen hetzelfde begeren, afgunst als de ene partij niet heeft wat de andere wel heeft. Een gezin, zoals elke samenlevingsvorm, wordt door afgunstige conflicten geteisterd. Het zondebokmechanisme, waarbij de agressie van allen op één en niet van allen naar allen wordt gericht, is een belangrijke strategie om de stabiliteit van het systeem te herstellen en/of in te stellen. Deze ene persoon wordt dan uitgestoten. Het zondebokproces veroorzaakt ook instabiliteit: enerzijds wekt het namelijk normbevestiging, anderzijds roept het fascinatie op. De zondebok deed wat ieder (heimelijk) wilde doen. Bovendien bedient het proces van uitstoting zich van dezelfde middelen als welke de zondebok benut, namelijk: wraak moet gewroken worden. Om de afgunst en de uitdrijving binnen de perken te houden bestaan er verinnerlijkte gezinsregels of –wetten en – als die onvoldoende werken – ook een sociaal systeem van de tweede orde, het strafrecht. Het strafrecht bevestigt de norm en vereffent (wreekt) het toegebrachte leed. Daarmee bestaat het risico dat het oproept wat het wil bestrijden. Om dit risico zo beperkt mogelijk te houden moet er ‘met mate’ gestraft worden door een instantie die de gemeenschap daarvoor heeft aangesteld (monopolisering van de bestraffende instantie). Conflicten gevoed door afgunst en het daaruit voortvloeiende zondebokproces zullen altijd blijven bestaan. Humane samenlevingen kunnen te grote excessen kanaliseren door telkens ‘met mate’ te reageren.

Na lezing van het artikel van Mooij vraag ik mij af of er in de (forensische) psychiatrie niet te weinig aandacht wordt geschonken aan het zondebokproces. Vele psychiatrische patiënten overtreden de gewone omgangsregels van gezinnen, scholen, werkkringen enzovoort. Gezinnen, en vooral ouders, proberen vaak eindeloos – en zonder succes – hun patiënt te beïnvloeden. Pas als zijzelf, of hun andere kinderen, eraan ten onder dreigen te gaan, distantiëren zij zich en/of volgt er uitdrijving.

Deze lezenswaardige artikelen in de sectie over psychotherapie en psychodynamiek kunnen toch niet verhullen dat de enige bijdrage die wel over klinische behandeling van forensisch–psychiatrische patiënten gaat, is ondergebracht bij de sectie ‘detentie en TBS’. In dit artikel beschrijft Blankstein de uitgangspunten van de behandeling van deze patiënten en geeft hij een overzicht van de behandeling in de verschillende klinieken. Door dit artikel te ‘separeren’ van de ‘echte’ psychotherapie wordt eens te meer een onnodige scheiding aangebracht, waar andere auteurs juist voor waarschuwen.

Tot slot: het vak forensische psychiatrie wordt gedoceerd aan juridische faculteiten. Er zijn vele en uitgebalanceerde publikaties over de relatie tussen psychiatrie en recht. Maar de vraag kan gesteld worden of de forensische psychiatrie niet te veel vervreemd is geraakt van geneeskunde, sociale wetenschappen en volksgezondheid. Dit boek is daar een uiting van: ‘hot issues’ als de toename van psychotische patiënten, van allochtone patiënten, van patiënten met een seksueel geweldmisdrijf enzovoort komen niet of zeer summier aan bod.

Psychotherapeuten, voornamelijk geïnteresseerd in deze thema’s, zullen die in dit boek dus niet of nauwelijks aantreffen. Dit boek geeft wel veel inzicht in de complexe verhouding tussen recht en psychotherapeutische hulpverlening, tussen volksgezondheid en justitie.


C. Kelk, F. Koenraadt en A.W.M. Mooij (red.) Harmonie en tegenspraak. Gedragskundige en rechtsgeleerde opstellen over psychiatrie en strafrechttoepassing. Arnhem, Gouda Quint, 1990, ISBN 90–6000–746–8, 339 pp., prijs ƒ 69,75.
 
Naar boven