Op 22 februari hield de Sectie Gedragsveranderende Gezinstherapie van de Vereniging voor Gedragstherapie voor de vijfde keer haar jaarlijkse studiedag.
Na studiedagen over gezinstherapie bij depressie, bij eetstoornissen bij patiënten met chronisch psychiatrische beelden en bij etnische problematiek was dit jaar het thema: verslaving.
Vanwege het jubileum werd op 21 februari, de dag vóór de studiedag, een workshop over hetzelfde thema georganiseerd onder leiding van M. Duncan Stanton. Wegens privé–omstandigheden van Stanton moest de workshop worden afgezegd. De studiedag ging in gewijzigde vorm door.
Zestig deelnemers, voor het merendeel CAD–medewerkers, hadden zich op 22 februari verzameld in een collegezaal van het Orthopedagogisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam.
Freddy Lange, voorzitter van de sectie Gezinstherapie, opende de studiedag met een korte historische schets over visies op en behandelingsmogelijkheden van verslavingsproblematiek.
Lange plaatste een aantal kritische kanttekeningen bij de tot nu toe gebruikte onderzoeksmethoden. Tevens benadrukte hij de noodzaak van verder onderzoek. Ten slotte stelde hij dat de complexiteit van verslavingsproblematiek een integratieve aanpak vereist.
Na Freddy Lange gaf Jan Walburg, directeur van de Jellinek–kliniek, een algemeen overzicht. In hoog tempo kwamen aan de orde: definities en modellen van verslaving; epidemiologie; behandeling en behandelingseffecten; organisatie van de hulpverlening.
Walburg haalde de verslaving uit het kader van beperkte definities. Zo kan volgens hem televisiekijken een verslaving zijn, mits het een absoluut noodzakelijk middel is geworden om minder prettige kanten van het leven naar de achtergrond te dringen. Niet zozeer het middel of de mate van gebruik bepaalt volgens Walburg of iemand verslaafd is. Veel kenmerkender voor een verslaafde is volgens hem het feit dat op steeds meer levensgebieden, als gevolg van het dwingend noodzakelijke gebruik, problemen ontstaan.
Het risico op verslaving wordt volgens Walburg veel meer bepaald door de mate van ongestructureerdheid in het leven van de potentieel verslaafde dan door de toevallige beschikbaarheid van middelen. Als complicerende factor bij het ontwikkelen van behandelbeleid wees Walburg ten slotte op de ambivalente houding van de overheid en op de enorme ‘verkokering’ van het overheidsapparaat.
Erik Fromberg, als arts en neurofysioloog verbonden aan het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, maakte in een helder betoog de neurotransmissie van diverse middelen voor niet–medici begrijpelijk. Ook hij wees regelmatig op de complexiteit van het fenomeen verslaving, waarin naast neurofysiologische factoren allerhande andere factoren (intrapsychisch, gedrag, gezin, cultuur, wetgeving, economie) een rol spelen.
Aan de hand van moderne inzichten in het klassieke conditioneringsparadigma legde Marcel van den Hout, hoogleraar geestelijke gezondheidskunde te Maastricht, de zogenaamde compensatoire responstheorie uit. Met deze theorie wordt aangetoond dat tolerantie voor een middel en de drang tot nemen van het middel het gevolg zijn van een leerproces. Dit leerproces staat of valt met de mate waarin (geconditioneerde) stimuli (cues) aanwezig zijn die de inname van drugs voorspellen.
Zolang er een voorspelbare relatie tussen cues en gedragingen is (die kan zich ook uitstrekken tot de fase ní de behandeling), is de kans op terugval na een therapie groot.
Deze bevindingen hebben geleid tot een zeer eenvoudige en zeer effectieve therapie, nl. blootstelling (exposure) aan de geconditioneerde prikkels.
Anita Jansen, die in 1990 is gepromoveerd op een onderzoek naar de behandeling van dwangmatig eten en magerzucht, demonstreerde hierna aan de hand van praktijkvoorbeelden de concrete opbouw van de op de compensatoire responstheorie gebaseerde exposure–behandeling.
Joke van de Keuken, psychotherapeute in de vrouwenkliniek van het Jellinek–centrum, sloot de rij met een voordracht over rolpatronen in ‘alcoholgezinnen’ en de gevolgen daarvan voor de volgende generatie. Kenmerkend voor het opgroeien in een gezin met een verslaafde ouder is: moeten leven met een geheim; opgroeien in een wereld die relatief onvoorspelbaar en structuurloos is; niet de gelegenheid krijgen de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag te dragen – kenmerken die ook typerend zijn voor gezinnen waarin incest voorkomt. Volgens Van de Keuken is in gezinnen waarin incest plaatsvindt, in 50% van de gevallen ook sprake van alcoholmisbruik.
Uit onderzoek van Van de Keuken blijkt dat de tweede generatie gekenmerkt wordt door allerlei vormen van probleemgedrag: individuatieproblemen; moeilijkheden met het aangaan van intieme relaties; neiging tot dissociatie; over– of onverantwoordelijk gedrag; somatische klachten; gebrek aan sociale vaardigheden.
Van de Keuken pleitte ervoor om bij intakes in GGZ–instellingen meer aandacht te schenken aan gegevens die specifiek op alcoholmisbruik in het gezin van herkomst wijzen.
Ondanks de afwezigheid van Stanton was het een geslaagde studiedag. De bovengemiddelde kwaliteit van alle voordrachten maakte veel goed. Alle inleiders waren in staat vanuit hun eigen deskundigheidsgebied aan te geven hoe dit gebied aansluit bij andere voor de verslavingsproblematiek relevante invalshoeken en deskundigheidsgebieden. Waarschijnlijk mede hierdoor werd de plenaire discussie aan het eind van de studiedag gekenmerkt door een grote mate van consensus tussen de zaal en de inleiders met betrekking tot de complexiteit van de materie en met betrekking tot de noodzaak van een integratieve aanpak van de verslavingsproblematiek.