Weerzien met … Alfred Adler

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1992
10.1007/BF03061746
Weerzien met … Alfred Adler

G. HellingaContact Information

(1) 

semenvatting  
De boeken van Alfred Adler zijn niet echt geschikt om nog eens prettig te herlezen. Er zit weinig lijn in, Adler kabbelt soms nogal losjes associërend voort en een helder overzicht van zijn theorieën komt er niet uit naar voren. De voordrachten en korte artikelen die hij heeft nagelaten, door Heinz en Rowena Ansbacher verzameld in twee boeken, zijn soms ook weinig toegankelijk, maar er zitten er ook tussen die juweeltjes van helderheid zijn. Als ik Alfred Adler nog eens wil ontmoeten kies ik dan ook liever voor die twee verzamelingen korte werken dan voor een van Adlers eigen boeken. Ik zal in het hier volgende eerst nader ingaan op de persoon en het werk van Adler. Daarna zal ik de boeken van de Ansbachers kort bespreken.
Dr G. Hellinga, psychiater/psychotherapeut, is hoofdopleider bij Psychiatrisch Centrum Zon & Schild te Amersfoort.

De boeken van Alfred Adler zijn niet echt geschikt om nog eens prettig te herlezen. Er zit weinig lijn in, Adler kabbelt soms nogal losjes associërend voort en een helder overzicht van zijn theorieën komt er niet uit naar voren. De voordrachten en korte artikelen die hij heeft nagelaten, door Heinz en Rowena Ansbacher verzameld in twee boeken, zijn soms ook weinig toegankelijk, maar er zitten er ook tussen die juweeltjes van helderheid zijn. Als ik Alfred Adler nog eens wil ontmoeten kies ik dan ook liever voor die twee verzamelingen korte werken dan voor een van Adlers eigen boeken. Ik zal in het hier volgende eerst nader ingaan op de persoon en het werk van Adler. Daarna zal ik de boeken van de Ansbachers kort bespreken.

Alfred Adler werd in 1870 in Wenen geboren als tweede zoon van een weinig succesvolle zakenman. Hij was de favoriete zoon van zijn vader, maar met zijn moeder heeft hij nooit een goede band gehad. Hij was ziekelijk als kind, leed aan rachitis en heeft gedurende zijn hele jeugd in de schaduw gestaan van zijn oudere broer (die overigens Sigmund heette; later zou blijken dat Adler ook in de schaduw zou blijven staan van een andere Sigmund). Die broer was zeer begaafd en succesvol, terwijl Alfred altijd een matige student is geweest, en grote moeite heeft gehad zijn theorieën ingang te doen vinden. Zo heeft Alfred nooit een academische graad gekregen en zijn zijn ideeën meer in onderwijskringen dan in de wereld van de psychiatrie gemeengoed geworden. Althans: onder zijn eigen naam. Dat zijn ideeën wel degelijk grote invloed hebben uitgeoefend op de psychologie en de psychotherapie, zonder dat men daaraan zijn naam verbindt, zal later worden beschreven.

Na met moeite de medische studie voltooid te hebben, werd Adler huisarts in een volksbuurt. Hij was reeds als student sterk socialistisch geëngageerd, en heeft altijd affiniteit gehouden met de lagere klassen. In navolging van zijn broer, die op latere leeftijd een andere koers ging varen in het zakenleven, besloot Alfred in 1907, na enkele jaren huisarts te zijn geweest, het specialisme neuropsychiatrie te gaan beoefenen. Hij ontwikkelde zijn ideeën over sociale geneeskunde, orgaanminderwaardigheid en de rol van opvoedkundige fouten in de ontwikkeling van emotionele stoornissen al voordat hij Freud leerde kennen, en aanvankelijk leken zij eerder een aanvulling op, dan in strijd met de psychoanalytische theorie te zijn. Adler was dan ook een van de eerste vier die in 1902 een psychoanalytische groep rond Freud vormden, en Freud was zo enthousiast over deze zeer actieve collega, dat hij hem in 1910 voorstelde voor het voorzitterschap van de Weense Psychoanalytische Vereniging en hem (met Stekel) benoemde tot redacteur van het Zentralblatt, een tijdschrift van de Weense Psychoanalytische Vereniging, dat juist was opgericht.

Zijn boek over orgaanminderwaardigheid (Studie über Minderwertigkeit von Organen, 1907) werd door Freud zeer positief beoordeeld; het leek een fysiologische aanvulling op de psychoanalyse. Maar het werd steeds duidelijker dat Adler zijn ideeën volgens eigen lijnen wilde uitwerken en Freud en Adler groeiden steeds meer uit elkaar. Waar Freud zich door zijn vader afgewezen had gevoeld, en door zijn moeder beschermd (en mede daardoor het Oedipus–complex een centrale plaats gaf in zijn theorieën) gold voor Adler het omgekeerde, wat mogelijk een rol speelde bij het centraal stellen van competitie en macht in zijn eigen theorieën. Even universeel als Freud zijn eigen (oedipale) problematiek maakte, maakte Adler zijn behoefte om te concurreren en handicaps te overwinnen tot universeel probleem: ‘Een mens zijn betekent lijden aan een minderwaardigheidsgevoel en constant ernaar streven dat de baas te worden’, schreef hij in 1933.

In 1911 kwam het tot een breuk, Adler stapte uit de psychoanalytische beweging en stichtte met een aantal anderen uit de groep psychoanalytici van het eerste uur de werkgroep voor ‘Individualpsychologie’. In 1912 verscheen Studien über das Nervösen Karakter en in de boeken Menschenkenntnis (1927) en Der Sinn des Lebens (1933) zouden zijn ideeën verder worden uitgewerkt.

De kern van de theorie van de Individualpsychologie kan als volgt worden samengevat. Essentieel uitgangspunt van Adlers persoonlijkheidstheorie is, dat de innerlijke psychologische wereld van het individu, met al zijn verstrekkende gevolgen, niet objectief veroorzaakt is, maar in feite zijn eigen schepping. Zijn leven wordt gestuurd door dit, op hoogst subjectieve wijze opgebouwde, systeem van doeleinden en waarden en niet door een min of meer vastliggende objectieve levensgeschiedenis. De mens is, met al zijn handelen, voelen, denken en omgaan met anderen, een ondeelbaar (individual) geheel; in alles wat hij doet toont hij zijn levensinstelling, zijn levensstijl. Adlers psychologie is dus holistisch. Zij is ook finalistisch: de mens, zegt Adler, geeft stuur aan zijn leven door te streven naar een doel. Dat kan dienen om een basaal gevoel van niets waard zijn te overwinnen, eventuele handicaps te compenseren, meester te worden over de omgeving en het eigen bestaan. Uiteraard zijn er gezonde manieren om dat te doen (van nature streeft de mens ernaar, samen met en te midden van anderen in harmonie te leven; gemeenschapsgevoel is het enige gezonde levensdoel), maar door opvoedingsfactoren, aangeboren handicaps (zoals orgaanminderwaardigheid) of verkeerde keuzen die het individu maakt kan men ook minder gezonde, ‘fictieve’ doelen gaan nastreven. Macht bijvoorbeeld, of roem, rijkdom, de volledige beschikbaarheid van anderen voor je eigen belang, of het ontlopen van alles wat enigszins een risico zou kunnen inhouden. In de behandeling (waarbij de therapeut zich zoveel mogelijk als een gelijke, een bondgenoot van de patiënt opstelt) wordt gezocht naar de doelen die de patiënt nastreeft, want zijn symptomen, zijn relationele problemen, alles waarvoor hij in therapie komt wordt gezien als een gevolg van zijn levensstijl. Heeft de patiënt eenmaal inzicht in zijn levensstijl, heeft hij begrepen waar hij verkeerde keuzen heeft gemaakt, dan kan hij zijn verleden anders gaan beoordelen, niet langer zien als excuus voor zijn huidige manier van leven en tot nieuwe keuzen komen.

Het moge duidelijk zijn dat de Individualpsychologie veel meer over een mens te vertellen heeft dan het overgesimplificeerde ‘alle mensen hebben een minderwaardigheidscomplex en proberen dat te compenseren’.

Voor een vollediger overzicht van Adlers theorieën ontbreekt hier de ruimte, zodat ik moet verwijzen naar andere overzichten (Mullahy, 1958; Ellenberger, 1970; Hellinga, 1979).

Vooral in de Verenigde Staten zijn er nog vrij veel Individual–psychologen en de Engelstalige voortzetting van het in 1914 gestarte Zeitschrift für Individualpsychologie, het Journal for Individual Psychology, is nog steeds een goed wetenschappelijk tijdschrift. Toch is de kring van Individual–psychologen in het werkveld van de psychologie en de psychotherapie zeer beperkt gebleven; het zijn vooral criminologen en opvoedkundigen die nog met Adlers inzichten werken. Logisch, gezien de geringe plaats die Adlers ideeën vandaag de dag nog innemen. Ze dateren immers uit de jaren twintig en dertig. Dat zij achterhaald zijn, komt echter voornamelijk omdat er door velen op is voortgeborduurd, en daarbij komen we op een merkwaardig fenomeen.

Vanaf het begin heeft de Individualpsychologie een grote invloed uitgeoefend op (vele stromingen binnen) de psychoanalyse en op allerlei andere psychotherapeutische scholen, zonder dat Adler daarbij wordt genoemd als de eerste die veel van de basale uitgangspunten van die scholen heeft verwoord.

Om te beginnen de existentiële psychologie: Victor Frankl erkent duidelijk dat zijn leermeester Adler van grote invloed op hem is geweest. Maar in de werken van Binswanger en Sartre, om maar enkelen te noemen, zal men wel veel terugvinden van Adlers ideeën, maar nooit een erkenning van Adlers bijdrage.

Voorbeelden hiervan zijn: Adlers holistische visie op de mens, door Sartre uitgewerkt in de stelling dat de mens een geheel is en zijn totaliteit uitdrukt in zelfs de onbelangrijkste en meest oppervlakkige van zijn handelingen; Adlers introductie van het fenomenologische uitgangspunt in de psychotherapie (niet het werkelijkheidsgehalte van wat de patiënt ons vertelt is van belang, maar het feit dat de patiënt ons dit, en niet iets anders vertelt). Het is ook Adler geweest die al in de jaren twintig de vragen stelde die later in de existentie–analyse centraal kwamen te staan: Hoe geeft een mens inhoud aan zijn leven? Welke doelen zijn de sturende kracht voor zijn handelen?

Dit verschijnsel zal zich later nog vaak herhalen: de neo–analytici (zoals Fromm, Horney, Sullivan) gaan in sterke mate uit van uitgangspunten die Adler lang vóór hen uiteenzette. Zo stelde hij dat de omgeving van het kind van veel groter belang voor zijn ontwikkeling is dan de werking van de driften; seksualiteit is niet zo allesoverheersend als Freud stelt, het is slechts een uiting van een levensinstelling, zoals er zo vele zijn; competitie speelt een grote rol in alle interpersoonlijke relaties; laat het hier–en–nu in de therapie een hoofdrol spelen; werk interpersoonlijk in therapie, in een vis–à–vis setting. Toch zal men zelden in de werken van neo–analytici een verwijzing naar Adler aantreffen.

De invloed van Adler op de psychoanalytische theorieën is diffuus. De egoanalytici, met hun aandacht voor het conflictvrije deel van de ontwikkeling van het ego, zijn duidelijk door hem beïnvloed en lang voor de ontwikkeling van de object–relatietheorieën had Adler Freud er al tevergeefs van proberen te overtuigen dat de relaties met de mensen in de omgeving van veel groter belang zijn dan Freud, met zijn accentuering van de intra–psychische conflicten, meende. In Eric Berne's Transactionele Analyse (TA) zijn zoveel van Adlers ideeën terug te vinden dat TA in feite een neo–Adleriaanse stroming genoemd mag worden (Hellinga, 1983).

Het kan hier niet gaan om een toevallige parallelle ontwikkeling van dezelfde ideeën, geheel los van elkaar. Adler ging al in de jaren twintig zeer vaak naar de USA, en emigreerde erheen toen de Nazi’s het voor de Joodse (en communistische) Adler niet langer mogelijk maakten in Europa te blijven. Dat was in 1934, drie jaar voor zijn dood. Zijn geschriften kunnen onmogelijk aan de aandacht van al die mensen in hetzelfde werkgebied ontsnapt zijn; het lijkt echt te gaan om een moedwillig doodzwijgen. Zoals Ellenberger (1970) stelt: ‘Het collectief loochenen van Adlers werk en het systematisch toeschrijven van alles wat hij gezegd heeft aan anderen dan hem, vormen een merkwaardig fenomeen. We kunnen talloze voorbeelden geven van psychoanalytici die iets hebben opgepikt van Adlers meest oorspronkelijke vondsten, om dan te beweren dat ze ‘‘eigenlijk’’ al te vinden zijn in Freuds geschriften, of verwaarloosde aspecten zijn van Freuds gedachtengoed, en als Adler al genoemd wordt, dan is het met het voorbehoud dat, ook al zijn er ogenschijnlijk overeenkomsten met Adlers ideeën, er toch wezenlijke verschillen zijn. Dezelfde opstelling is bij niet–Freudiaanse psychologen te vinden, soms met een nog scherpere afwijzing van Adler. Typerend is hun toon van edele verontwaardiging in het ontkennen van Adlers invloed. Zelfs die psychologen die toegeven dat ze Adler persoonlijk ontmoet hebben en iets van zijn werk gelezen hebben, houden energiek vol dat hun ideeën niets te maken hebben met die van Adler. Het zou niet eenvoudig zijn, een andere auteur te vinden van wie zoveel geleend is van alle kanten, zonder dat dat erkend wordt, dan Alfred Adler’ (pag. 645; vert. G.H.).

Hoe zou dat toch komen? Ellenberger noemt een aantal factoren die zeker een rol gespeeld zullen hebben: Freud was een charismatische man, met een imponerend en goed verzorgd uiterlijk. Adler zag er met zijn korte, gedrongen gestalte, zijn dunne snorretje en zijn knijpbrilletje aanmerkelijk minder indrukwekkend uit. Freud leefde in stijl, met een beroemde kunstcollectie, Adler leefde zo eenvoudig dat men vaak geen idee had van zijn feitelijke welstand. Adler hield zijn ontmoetingen met collega’s en leerlingen informeel, vaak in café's, en vanwege zijn belangstelling voor onderwijs spendeerde hij veel tijd aan het toespreken van leraren en onderwijskundigen. Freud had een academische status, en zijn discipelen doorgaans eveneens. Waar Freud een briljant schrijver was, zijn Adlers boeken warrig van opzet, zonder indrukwekkende beeldspraak, in een heel gewone taal. Waar Freud de stichter was van een dieptepsychologie die enorme hoeveelheden ideeën genereerde over tot op dat moment volslagen e fenomenen, stelde Adler zich op een rationele, gezond–verstand–manier achter een praktische aanpak van het hier–en–nu.

Maar er heeft naar mijn mening meer gespeeld dat van belang is voor een verklaring van het feit dat Adler niet zo maar genegeerd werd, maar ronduit actief is afgewezen. Op gevaar af dat ik weerstanden oproep, maar in de hoop en de verwachting dat zulke dingen tegenwoordig gezegd mogen worden zonder gevaar verketterd te worden. wil ik daar toch iets over zeggen.

De vroegste psychoanalytici vormden een kleine groep, die zich omringd wist door een buitenwereld die vijandig stond tegenover veel van hun ideeën. Een van de centrale thema’s in Adlers psychologie was, dat het neurotisch is je ergens heel sterk voor in te zetten als dat je isoleert van je medemensen. Hij stelde immers dat ‘gemeenschapsgevoel’ als de centrale drijfveer die inhoud kan geven aan je leven gezonder is dan het nastreven van ‘fictieve doelen’. Hiermee wil niet gezegd zijn dat Adler wel, en Freud niet gelijk had, maar alleen dat het voor de eerste generatie psychoanalytici niet gemakkelijk zou kunnen zijn om Adlers ideeën te accepteren wanneer die aantoonden dat wat zij deden, misschien niet zo gezond was.

Daar kwam later nog iets anders bij: mensen die van hun leermeester een zeer veel investering (in termen van geld, tijd en energie) vergende leertherapie krijgen opgelegd als een leer–analyse, zullen soms niet meer objectief kunnen reageren wanneer achter dat wat hun geleerd is, vraagtekens worden geplaatst. En dat deed Adler. Bovendien was Adler lang niet zo’n intolerante vechtjas als Freud. Voor de Eerste Wereldoorlog was hij dat nog wel: het schijnt dat hij toen knorrig, strijdlustig, mokkend, ambitieus en ruzieachtig geweest is. Maar na de Eerste Wereldoorlog was hij veel welwillender en aanmerkelijk gemakkelijker in de omgang. Het was heel wat minder moeilijk zich tegen hem af te zetten dan tegen de grote Freud.

Het spreekt vanzelf dat ook de Individual–psychologen zich hebben afgevraagd hoe de onderwaardering van Adlers denkbeelden verklaard kon worden. Twee van hen, Heinz en Rowena Ansbacher, hebben het voornamelijk gezocht in het feit dat Adlers ideeën zonder enig systeem werden gepresenteerd in rommelig samengestelde boeken, artikelen van zeer wisselende kwaliteit, waarvan er heel veel niet, of slecht, in het Engels vertaald waren, en voordrachten en lezingen die alleen via mondelinge overlevering meer bekendheid kregen. Zij hebben zich tot doel gesteld een selectie uit zijn werk samen te stellen ten behoeve van een overzicht van de ontwikkeling van Adlers denken. Zij moesten een keuze maken uit alles wat Adler had nagelaten, en gaven daarbij prioriteit aan Adlers uiteindelijke ideeën, al zijn bijdragen over therapie en diagnostiek, voorbeelden van alle gebieden waarop hij van invloed geweest is, die aspecten van zijn theorieën die in latere ontwikkelingen van de psychologie en psychotherapie een uitgesproken rol gespeeld hebben en een volledig overzicht van zijn controverse met Freud. Dat alles werd door de redacteuren van commentaar voorzien, verhelderd en in de context van de tijd van de oorspronkelijke publikatie geplaatst.

The individual psychology of Alfred Adler bestaat uit twee delen.

Deel I, Persoonlijkheidstheorie en ontwikkeling, is onderverdeeld in hoofdstukken over compensatie, mannelijk protest, fictieve doelen, het streven naar meerwaardigheid, gemeenschapsgevoel, de mate van activiteit, levensstijl, psychologische interpretaties van symptomen en gedrag.

Deel II, De psychologie van het abnormale en verwante gebieden, is onderverdeeld in hoofdstukken over de neurotische instelling, neurotische afweermechanismen, het ontstaan van neurosen, de dynamische eenheid van geestelijke stoornissen, het begrijpen en behandelen van de patiënt, vroege herinneringen en dromen, neurotisch makende factoren, het begrijpen en behandelen van probleemkinderen, misdaad en daarmee verwante stoornissen, algemene levensproblemen en problemen op het gebied van de sociale psychologie.

Gedeeltelijk omdat Adlers ideeën allengs gemeengoed werden in de Verenigde Staten maar gedeeltelijk ook als gevolg van het feit dat de Ansbachers door de overzichtelijkheid van hun eerste boek veel hadden bijgedragen tot het toegankelijk maken van Adlers zo rommelig gebrachte theorieën konden zij acht jaar later constateren dat de belangstelling voor Adler de laatste jaren sterk was toegenomen. Reden voor hen, nog een collectie van Adlers werk te publiceren. In Superiority and social interest staan 21 artikelen van Adler, waarvan er zeventien werden geschreven in de laatste zes jaren van zijn leven. Deze selecties kunnen gezien worden als aanvullingen op het in het eerste boek opgenomen werk van Adler. Om enkele voorbeelden te noemen: Adlers laatste eigen samenvatting van zijn Individualpsychologie kort voor zijn dood in 1937; teksten over het streven naar meerwaardigheid en sociaal gevoel (1933); over de voor– en nadelen van minderwaardigheidsgevoelens (1933); over de verschillende typen mensen, als men hen indeelt naar de wijze waarop ze levensproblemen benaderen (1935); over dwangneurose (1931). Er staan enkele gevalsstudies in, waarbij met name Adlers unieke vrijassociërende benadering van een hem ‘vers’ voorgelegde ziektegeschiedenis fraai geïllustreerd wordt. In ‘Technique of Treatment’, een Engelse vertaling van een nooit gepubliceerde voordracht uit 1932, beschrijft Adler zijn behandelstrategie, een proces van cognitieve heroriëntatie waarin veel staat dat in latere cognitieve benaderingen is terug te vinden.

Wie dat allemaal leest zal hier en daar volslagen achterhaalde stellingen tegenkomen (gebaseerd op wat Adler afleidde uit gezinssituaties die in de jaren twintig, dertig actueel waren maar nu bijna niet meer voorkomen), maar ook van alles waarmee veel psychotherapeuten het in 1992 volledig eens zullen kunnen zijn. Natuurlijk is de patiënt zelf verantwoordelijk voor zijn manier van leven, en voor de keuzen die hij heeft gemaakt die hem hebben gemaakt tot wie en wat hij nu is! Natuurlijk streeft de mens van nature (mits niet geblokkeerd door opvoeders of omstandigheden) naar zelfverwezenlijking en zelfontplooiing! Natuurlijk speelt de plaats in de kinderrij van je gezin van herkomst een rol bij de ontwikkeling van je persoonlijkheid! Natuurlijk moet je het functioneren van een mens zien als aspecten van een totaal en moet je dat totaal samen met je patiënt als bondgenoot in beeld zien te krijgen, waarna hij zelf keuzen kan maken!

Die uitgangspunten worden in zoveel richtingen in de psychotherapie als axiomatisch beschouwd, dat je bijna zou vergeten dat ze werden opgeschreven voordat Alfred Adler in 1937 stierf.


Literatuur

H.L. Ansbacher en R.R. Ansbacher (red.), The individual psychology of Alfred Adler. A systematic presentation in selections from his writings New York, Basic Books, 1956, 503 pp.
 
H.L. Ansbacher en R.R. Ansbacher (red.), Superiority and social interest. Alfred Adler, a collection of later writings New York, Viking Press, 1964, 434 pp.
 
Ellenberger, H.F. (1970). The Discovery of the Unconscious. The history and Evolution of Dynamic Psychiatry. New York: Basic Books.
 
Hellinga, G. (1983). TA, een neo–Adleriaanse school? In M. Kouwenhoven (red.), Transactionele Analyse in Nederland. Ermelo: ANITA.
 
Hellinga, G. (1979). Het heersende type. De pyschologie van Adler en de hedendaagse psychotherapie. Meppel: Boom.
 
Mullahy, P. (1958). Oedipus, mythe en complex. Ontwikkeling van de psychoanalytische theorie. Amsterdam: Van Ditmar.
 
Naar boven