Het thema ‘psychotherapeuten en religie’ lijkt me een thema dat, op het eerste gezicht althans, bij psychotherapeuten niet zo bijzonder goed in de markt ligt. Heel wat collega's lijken zelfs eerder huiverig voor de associatie tussen deze beide begrippen. Des te meer misschien omdat de meeste therapeuten uit onze contreien niet alleen een religieus verleden achter de rug hebben, maar veelal ook verkozen dit verder vooral de rug toe te keren.
Misschien maakt juist dit gegeven het des te interessanter om na te gaan of – en op welke wijze – deze eigen religieuze achtergrond doorwerkt in de omgang met religieus getinte vragen van cliënten.
J. Kerssemakers (1950) kreeg als lid van de vakgroep cultuur en godsdienstpsychologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen de gelegenheid een onderzoeksproject rond dit thema uit te voeren. Hij bekroonde deze opdracht met een proefschrift dat in 1990 werd gepubliceerd.
Uitgangspunt bij zijn opzet is de vraag naar verbanden tussen de wijzen waarop psychotherapeuten omgaan met hun eigen religieuze geschiedenis en de wijzen waarop zij omgaan met de religieuze problematiek van hun cliënten.
Het antwoord op deze vraag wordt zowel in de literatuur gezocht als op basis van een eigen verkennend empirisch onderzoek.
De oogst van de hoofdstukken 1 en 3 (‘Psychotherapeuten en religie’, respectievelijk ‘Tegenoverdracht bij religieuze problematiek’) is wat dat betreft weinig bemoedigend. Dit ligt niet aan de auteur, maar wel aan de desbetreffende literatuur. Ofwel blijkt deze het niveau van controversiële stellingnamen niet te overstijgen, of – voor zover ze dat wél doet – ze is maar beperkt voorhanden.
Het tweede hoofdstuk (‘Tegenoverdracht: een overzicht’) kan zich uiteraard niet verschuilen achter een gebrek aan beschikbaar materiaal, althans niet wat de theorievorming betreft. Zoals de titel aangeeft, is dit gedeelte geen diepgaande studie van het fenomeen tegenoverdracht als zodanig, maar vooral een overzicht van de diverse tegenoverdrachtsverschijnselen die in de literatuur worden aangetroffen. Dit hoofdstuk beoogt vooral een kwalitatieve verwerking van de onderzoeksgegevens. Weliswaar levert deze studie zelf geen duidelijk categorieënsysteem op om tegenoverdracht te kunnen indelen. Maar ze levert wel een aantal suggesties op aan de hand waarvan men tegenoverdracht kan opsporen. En dank zij de analysevoorschriften van de ‘Gefundeerde Theorie Benadering’ (Glaser & Strauss, 1967) slaagt de auteur erin dergelijke suggesties aan het empirisch materiaal te toetsen.
1. |
Cliëntconfrontatie (een confrontatie met vier – gespeelde – fragmenten uit een bestaande casus).
|
2. |
Retrospectie op de cliëntconfrontatie.
|
3. |
Retrospectie op de omgang met religieuze problematiek van cliënten uit de eigen praktijk.
|
4. |
Interview over de religieuze geschiedenis van de deelnemer.
|
5. |
Expliciete vraag naar de eventuele invloed van de eigen religieuze geschiedenis op de omgang met cliënten.
|
1. |
Het onderzoek vond plaats in een laboratoriumsituatie en had niet betrekking op reële therapeutische relaties.
|
2. |
Het aangeboden cliëntmateriaal was erg beperkt, nogal eenzijdig, en beperkte zich tot relatief oppervlakkige tegenoverdrachtsfenomenen.
|
Dit neemt niet weg dat op een soms verrassend heldere manier ook voor de betrokken therapeuten duidelijk werd hoe de eigen religieuze geschiedenis een onmiskenbare rol speelde in de specifieke manier van interveniëren. Dit dank zij een stapsgewijze afhandeling (per therapeut) van achtereenvolgens: een kort verslag van diens religieuze geschiedenis, de concrete reacties op het aangeboden cliëntmateriaal, de bespreking van de tegenoverdrachtsfenomenen in die reacties, en ten slotte de toetsing van de mate waarin de therapeut zich rekenschap gaf van deze tegenoverdracht. Alhoewel hiertoe misschien te omslachtig, lijkt het me dan ook een model dat binnen de opleiding wel eens geschikt zou kunnen blijken om, ook in verband met andere thema’s dan de religie, therapeuten gevoeliger te maken voor hun persoonlijke, typische, storende, eigen–aardige wijzen van interveniëren.
Alhoewel ik mij niet voorstel dat een proefschrift überhaupt voor een brede lezerskring de gedroomde lectuur is, meen ik toch dit vlot geschreven werk te kunnen aanbevelen zowel aan degene die speciaal belang stelt in het thema ‘therapeuten en religie’, als (eventueel) aan degene die vooral op zoek is naar strategieën voor gefundeerd kwalitatief onderzoek.