In de allereerste plaats zijn wij de heer Van den Berg zeer erkentelijk voor zijn interessante en erudiete reactie. Ons artikel was bedoeld om een discussie op gang te brengen en het doet ons plezier dat dit gelukt is. Tussen theorie en praktijk gaapt een grote kloof en onbedoeld kregen we steun voor onze stelling door een discussie in het tijdschrift Systeemtherapie , op gang gebracht door het artikel van Van Oenen, Seur en Hommersom: ‘Gezinstherapie: rechttoe–rechtaan de cirkel rond – lineariteit en circulariteit in psychoeducatie en systeemtherapie’.
Ten aanzien van zijn eerste punt van kritiek: Minuchin legt inderdaad de nadruk op invoegen. Het stochastisch proces, dat Van den Berg daarin echter ziet hebben wij niet kunnen halen uit Minuchins eigen beschrijving van het proces van invoegen: ‘de therapeut sluit zich aan bij het gezin met de bedoeling om de organisatie van het gezin zo te wijzigen dat de gezinsleden een verandering beleven’ (cursivering van ons) (Minuchin, 1973, pag. 33). Je kunt niet iets bedoelen als je niet een vooropgezet idee hebt over het feit, dat je iets veranderen wilt en over de richting van die verandering. Wij erkennen dat alle scholen, dus ook de structurele school van Minuchin e.a., zich in theorie tot de systeemtheorie verklaren. In de praktijk is hun handelen even lineair als dat van hun niet–systeemtheoretische collega’s, omdat zij ook vooringenomen standpunten hebben over gezond–ziek, de wenselijkheid van veranderingen, de beperking van het systeem tot het (nucleaire) gezin. In Minuchins eigen omschrijving is het woordje ‘bedoeling’ dus veelzeggend.
Wat betreft het tweede punt: in ons artikel hebben we geprobeerd twee zaken aan de orde te stellen. In de eerste plaats wilden we wijzen op de onduidelijke systeemtheoretische onderbouwing van de gezinstherapie/systeemtherapeutische praktijk. De zich snel wijzigende theoretische onderbouwing (autopoiesis, constructivisme, chaostheorie, literatuurkritiek) leidt tot verwarring en tot vluchtige schoolvorming in plaats van tot consistentie en verdieping.
In de tweede plaats hebben we gepoogd aan te tonen, dat de theoretische en praktische constructies en het praktisch handelen niet congruent zijn. In de theorie (zijnsleer/ontologie) kiest men voor een systeemtheoretisch uitgangspunt. In de praktijk lijken alle scholen terug te vallen op een lineair gebruik van de systeemtheoretische uitgangspunten. Van den Berg bouwt zijn kritiek op ons artikel op intrinsieke argumenten. Dat wil zeggen: hij ontleent zijn argumenten aan de theorie die hij met dezelfde argumenten verdedigt. Wij hebben in ons artikel, zoekend naar constantheid, extrinsieke argumenten gebruikt, argumenten onleend aan de wetenschapsfilosofie.
Dat leidt tot verschillende perspectieven en dus tot verschillende standpunten. Vanwege dit verschil in basale uitgangspositie (intrinsiek–extrinsiek) zijn deze niet gemakkelijk te verenigen. Voor alle duidelijkheid willen wij nogmaals stellen, dat het er ons niet om ging auteurs of scholen te diskwalificeren noch hun praktijk te bagatelliseren.
Wat we hebben gedaan is bekijken in hoeverre er algemene uitgangspunten in de systeemtheorie te beschrijven vallen en in hoeverre de auteurs en scholen zich aan die uitgangspunten (kunnen) houden. Dat viel ons nogal tegen en dat is ons inziens ook de bron van veel verwarring in de gezinstherapie.
Naast dit algemene weerwoord, ook nog enkele inhoudelijke opmerkingen.
1. |
Veel geciteerde auteurs zoals Golann en Hoffman rekenen Boscolo en Cecchin wel degelijk tot de ‘second order cybernetici’.
Hypothesevorming en –toetsing (een methode van de Milanese school) en de semantische dans (een metafoor van Anderson en Goolishian)
worden dus niet op een lijn gesteld. Het is kennelijk ook een kwestie van wie men citeert.
|
2. |
Voor zover wij weten is de omschrijving die Van den Berg geeft voor het narratieve paradigma dezelfde die wij hanteren. Wij
beweren nergens dat het geen constructivistische theorie is. Integendeel, wij definiëren het als zodanig. En natuurlijk is
het narratieve paradigma een vruchtbare theorie om de levensgeschiedenis van een mens als verhalend wezen te reconstrueren.
Wij menen echter, dat het narratieve paradigma niet zo context–onafhankelijk is in de systeemtherapie als Van den Berg beweert
en Van der Zwaal zo eloquent en overtuigend in het geciteerde werk Op verhaal komen aantoont voor de psychoanalyse. In de psychoanalyse kan men inderdaad spreken van het primaat van het verhaal: het heet niet
voor niets ‘the talking cure’. De verhalen in de praktijk van de gezinstherapie voldoen om een aantal redenen niet aan de
mogelijkheden van het narratieve paradigma, zoals wij al aangaven bij ons commentaar op de conversatiestroming. De praktijk
van de systeemtherapie wordt immers aan alle kanten bepaald door de context: van het feit dat het om hulpverlening gaat, van
het feit, dat het op een bepaalde wijze georganiseerd is, van het feit, dat de ene deelnemer aan de conversatie er een salaris
voor ontvangt en de ander een eigen bijdrage of een honorarium betaalt, van het feit, dat systemen op een bepaalde manier
omschreven zijn, van het feit, dat er iets van die hulpverlening verwacht wordt, van het feit, dat de therapeut in die context
een idee heeft hoe hij/zij dit gezin/echtpaar wil behandelen binnen de mogelijkheden van die organisatie. En dat was het waar
het ons om ging.
|