Voordat mij gevraagd werd het hierboven genoemde boek te recenseren, was ik al enthousiast gemaakt door gezinstherapeuten die het boek hadden gelezen.
Deborah Luepnitz is staflid van de Child Guidance Clinic in Philadelphia, psychoanalytica, gezinstherapeute en een boeiend schrijfster.
Met heel veel plezier heb ik me door dit goed leesbare boek heengewerkt. Denk nu niet: een feministisch boek, dus niets voor mij. Het tegendeel is waar. Het is een boek waar een ieder die geïnteresseerd is in gezinnen en hun context veel herkenbaars in zal vinden. Het boek geeft tevens een goed theoretisch overzicht van de vele ‘scholen’ en ‘theorieën’ die de gezins– en systeemtheorie betreffen.
1. |
Klassen, sociale en maatschappelijke omstandigheden werken door in psychologische en onbewuste structuren.
|
2. |
De therapie is gericht op de hele persoon en niet alleen op het symptoom.
|
3. |
De feministische therapeut zal proberen het gezin te helpen minder afhankelijk te zijn van patriarchale verhoudingen en minder
‘father–absent’ te zijn. Het ouderwetse patriarchaat – waarin de vader en echtgenoot de plaats van de vrouw bepaalde – heeft
plaatsgemaakt voor een patriarchaat waarin de overheid door middel van regelgeving reguleert. In het moderne westen is de
vader vaak afwezig (dit kan zijn feitelijk, wegens werk of scheiding, of psychologisch). Luepnitz waarschuwt ons ons goed te realiseren welke
positie gezinstherapeuten innemen in de patriarchale aspecten van het gezin en de maatschappij.
|
4. |
Hoewel je van de ‘gewone’ gezinstherapeuten zou mogen verwachten dat zij de posities van zowel de man als de vrouw ter sprake
zullen brengen, blijkt dit lang niet altijd het geval te zijn. De feministische gezinstherapeuten zien het als hun belangrijkste
taak zorgvuldig naar deze posities te kijken, omdat het gezin een belangrijke rol inneemt bij het doorgeven van – juist ook
seksistische – normen en waarden.
|
De feministische gezinstherapie wordt door Luepnitz sterk verbonden met de psychoanalytische theorievorming, waarin zorg, empathie en inzicht belangrijke elementen zijn. De feministische therapeut echter stopt niet bij het inzicht, maar neemt een stimulerende rol in ten aanzien van actie die ondernomen moet worden, geeft suggesties en zo nodig advies, in de hoop gezinnen en gezinsleden minder afhankelijk van instanties te maken, ze minder geïsoleerd in de maatschappij te laten staan (‘remembering’) en het gezin minder ‘father–absent’ te laten zijn.
De schrijfster besteedt een interessant hoofdstuk aan de verschillende posities van bepaalde typen gezinnen en hun gezinsleden in verschillende tijdperken. Bijvoorbeeld: de positie van het kind in een artistocratisch gezin in de zestiende en zeventiende eeuw verschilt dag en nacht van die van het kind uit deze eeuw. Luepnitz legt hier een verband tussen de grotere interesse in de moeder–kindrelatie, ingezet door Rousseau, waardoor de druk op deze relatie groter werd en het schuldgevoel bij de moeder meer werd aangewakkerd. Door het feit dat mannen in onze huidige maatschappij vaker afwezig zijn, zijn de bondgenootschappen die moeders met hun kinderen aangaan beter te begrijpen.
De beschrijving van het moderne zwarte Amerikaanse gezin is uiterst boeiend. Belangrijke gegevens die in dit hoofdstuk naar voren komen, betreffen onder andere de sociale status van zwarte gezinnen, die gemiddeld aanmerkelijk lager is dan die van blanke gezinnen. In zwarte gezinnen is armoede vaak een hoofdprobleem, wat zijn weerslag heeft op de gezondheid van de gezinsleden. Luepnitz concludeert dat ziekte een grote druk legt op het huwelijk en laat zien dat het hoge scheidingspercentage daarmee zeker verband houdt. Een ander opmerkelijk gegeven uit het hoofdstuk is dat de meestal werkende, alleenstaande zwarte moeder duidelijk minder bang is zonder man te leven, maar ook minder tolerant is ten opzichte van slechte relaties dan de blanke vrouw. Zwarte vrouwen vinden zichzelf meer gelijkwaardig aan mannen en hebben meer geloof in zichzelf.
In deel II worden de theorieën van Ackerman, Bowen, Satir, Minuchin, Nagy, de strategische gezinstherapie met Erickson als mentor en Haley en Madanes als exponenten, de theorie van Whitaker en ‘de Milanezen’, bekeken op het voorkomen of ontbreken van feministische thema's als ‘gender’, inzicht, socialisatie, de rol van de moeder en de afwezigheid van de vader. Het is interessant de verschillende visies op het gezin, de vele interventies vanuit de verschillende theoretische scholen en het wel of niet aanwezig zijn van feministische thema's in de theorievorming zo naast elkaar beschreven te zien.
In de beschrijving van de drie gezinnen, waarmee het boek eindigt, wordt op een overtuigende manier beschreven hoe een kind de problematiek van de vader en/of de moeder in zich op kan stapelen en zoekend naar een uitweg zich in de meest vreemde bochten wringt. Luepnitz geeft met haar voorbeelden aan hoe de transgenerationele herhaling van problemen in gezinnen centraal staat in haar theorievorming.
Ik werd gegrepen door de heldere schrijftrant en de gedifferentieerde blik waarmee naar problemen en gezinnen gekeken wordt. Het uitgangspunt van de schrijfster is erg gericht op inzicht en verwerking. Dit is begrijpelijk vanuit haar analytisch denkkader. Zij maakt met voorbeelden duidelijk hoe zij met verschillende typen gezinnen werkt. De beschrijvingen zijn helder, maar in de praktijk lijkt het me niet eenvoudig.
Voorop staat dat de posities van alle gezinsleden voor haar belangrijk zijn en begrepen moeten worden vanuit de maatschappelijke en historische context.
De betekenis van de maatschappelijke positie van vrouwen op het niveau van gezinsrelaties krijgt in dit boek de aandacht die dit verdient.
Een absolute must.
Deborah A. Luepnitz The family interpreted: a feminist theory in clinical practice New York: Basic Books, 1988 |