De vraag naar de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie roept bij muziektherapeuten nogal eens een bepaalde spanning op. Voor een deel is dit te verklaren uit het feit dat muziektherapie op meer gebieden inzetbaar is dan op het gebied van de psychische stoornissen. Een muziektherapeut1die werkt aan de sociale vaardigheden, de cognitieve of motorische functies van gehandicapten zal weinig behoefte voelen dit handelen te kwalificeren als psychotherapie.
Een andere verklaring schuilt in het feit dat muziektherapeuten die een bijdrage leveren aan de behandeling van psychische stoornissen tijdens hun opleiding niet echt als psychotherapeut geschoold zijn. In de muziektherapeutische opleidingen is de relatie met de bestaande psychotherapieën veelal niet van dien aard dat de muziektherapie stevig in een bepaalde psychotherapie verankerd wordt.
Deze stand van zaken is niet min of meer toevallig gegroeid, maar het gevolg van de bij veel muziektherapeuten en docenten bestaande visie dat muziektherapie een geheel eigen vorm van therapie is en niet beschreven moet worden binnen een aan de verbale psychotherapie ontleend begrippenkader. Men veronderstelt dat de muziektherapie waarin het behandelen van psychische stoornissen wordt beoogd, niet past binnen gangbare psychotherapeutische modellen en men waakt ervoor dat zij slechts een aanhangsel wordt van bestaande psychotherapieën. Het eigen karakter van het muziek-medium geeft in hun visie aanleiding tot het ontwikkelen van een heel specifieke vorm van therapie.
In dit artikel wordt getracht de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie te verhelderen door het specifieke van muziektherapie te benadrukken, maar tevens te wijzen op wat psychotherapeutisch is aan muziektherapie.
Het in de inleiding geschetste standpunt van verschillende muziektherapeuten is begrijpelijk wanneer men bedenkt dat muziektherapeutische processen niet geëtiketteerd mogen worden met aan andere therapieën ontleende begrippen die te weinig recht doen aan het eigene van de muziektherapie. Muziektherapie vindt immers plaats door middel van muzikale processen en haar beschrijven impliceert dat dit moet gebeuren aan de hand van deze muzikale processen.
De bij sommige muziektherapeuten bestaande weerzin tegen de psychotherapie schiet zijn doel echter voorbij op het moment dat wordt verondersteld dat de muziektherapie eigen definities van psychische stoornissen en de bijbehorende behandelstrategieën kent. Terwijl de muziektherapie in feite werkt overeenkomstig bekende psychotherapeutische processen sluit de muziektherapeut hiervoor meer dan eens de ogen, noemt de processen niet bij hun naam of benadrukt dat het relateren van het muzikale proces aan het psychotherapeutische proces niet noodzakelijk is.
Heeft de muziektherapie een eigen gezicht als zij zich onttrekt aan de gangbare omschrijvingen van psychische stoornissen en de door psychtherapeutische processen in gang gezette psychische processen die leiden tot herstel? Is het niet veeleer zo dat moet worden aangetoond dat in de muziektherapie wordt gewerkt met muzikale werkvormen en muzikale gedragingen die aansluiten bij de psychische stoornissen en de psychische processen die tot herstel leiden? Moet de muziektherapeut niet aangeven dat juist met muziektherapie de psychische stoornis behandeld kan worden omdat in het muzikale proces het genezingsproces gestalte krijgt?
In het buitenland zijn regelmatig publikaties verschenen waarin de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie werd geëxpliciteerd (Rock, 1984; Schwabe, 1986; Knill, 1987; Bruscia, 1989; Strobel, 1990). Zo wordt muziektherapie door Rock beschouwd als een therapie die door haar non-verbale karakter belevingen losmaakt waardoor verbale therapie in tweede instantie mogelijk wordt. Consten (1986) toonde hier te lande aan dat de door hem als ‘subtern’ aangeduide evocaties, evocaties die verwijzen naar waardegebieden die in het verbale zelfonderzoek niet eerder geformuleerd worden, door de ondersteuning met muziek wel worden opgeroepen. Doordat de cliënt passende muziek uitkiest of zelf maakt kan een gevoelde betekenis voordat zij in woorden benoembaar wordt ‘gearticuleerd’ worden (Leijssen, 1986).
Schwabe (1987) benadrukt dat in de muziek de door de pathologie aangetaste spraak vermeden kan worden. Hierbij zij opgemerkt dat in de praktijk van de muziektherapie blijkt dat de pathologie ook in het muzikale gedrag zichtbaar is. Maar anders dan de taal biedt de muziek, doordat zij zich afspeelt in de context van de ‘esthetische illusie’ (Kris, 1989) en het ‘creatieve spel’ (Winnicott, 1971) meer mogelijkheden onbelaste manieren van expressie te (her)ontdekken.
Onder muziektherapie verstaat Schwabe een therapie die de algemene kenmerken van een psychotherapeutische behandeling en een aantal voor de muziektherapie specifieke kenmerken bezit. Alhoewel tegen het reserveren van de term ‘muziektherapie’ voor uitsluitend psychotherapie bezwaar kan worden gemaakt, wordt in deze visie de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie gedefinieerd. Volgens Schwabe moet de muziektherapie ook overeenkomstig psychotherapeutische principes vorm krijgen en in een psychotherapeutisch behandelplan geïntegreerd worden. Uitgaande van door hem onderscheiden algemene psychotherapeutische principes krijgen de verschillende muziektherapeutische methoden een plaats binnen wat hij een ‘handelingsprincipe’ noemt. Zo wordt bijvoorbeeld de Regulative Musiktherapie ingedeeld bij het handelingsprincipe gericht op het direct of indirect werken aan symptomen. Tot deze categorie rekent hij onder meer de gedragstherapie, de paradoxale intentie, de autogene training en de progressieve relaxatie. Knill legt het fundament van de ‘musikorientierte Psychotherapie’ in het scheppende muzikale handelen en waarschuwt ervoor de theorie en de praktijk van de muziektherapie te binden aan een enkel psychotherapeutisch model. Hij ontkent niet de relatie met de psychotherapie, maar stelt een werkwijze voor waarbij in plaats van in de muziektherapie een afspiegeling van de psychotherapie te zoeken omgekeerd wordt gezocht naar kenmerken van de psychotherapie die uit de muzikale dialoog kunnen worden afgeleid. Dit komt tot uitdrukking in het door hem gemaakte onderscheid tussen ‘muziek als middel in een therapeutisch proces’ en ‘psychotherapie als een in de muziek gefundeerde discipline’. Het is in zijn visie niet zo dat het muzikale proces met psychotherapeutische begrippen moet worden beschreven, maar het psychotherapeutische proces met muzikale begrippen zoals luisteren, stemming, harmonie, dissonantie, motief, ontwikkeling, partituur en dergelijke.
Het nadeel van dit, voor de status van de muziektherapie op zichzelf aanlokkelijke uitgangspunt, is dat muziekwetenschappelijke begrippen te zeer in overdrachtelijke zin worden vereenzelvigd met psychotherapeutische begrippen. Het is dan ook zeer de vraag of, zoals Knill veronderstelt, de muziektherapeut kan volstaan met musicus te blijven. Een musicus voor wie het verduidelijken van muzikale processen met behulp van psychotherapeutische vaktaal overbodig zou zijn.
De jaren tachtig stonden in Nederland, met name door het werk van Schalkwijk (1984, 1988, 1990), in het teken van het differentiëren tussen psychotherapeutische, ortho(ped)agogische en recreatieve werkwijzen. Volgens Schalkwijk (1988), die in navolging van Schwabe het woord muziektherapie uitsluitend voorbehoudt aan een vorm van psychotherapie werkt de muziektherapeut als psychotherapeut wanneer de therapeutische relatie vooropstaat, wanneer er wordt gewerkt aan het opheffen of verminderen van psychische stoornissen en de muzikale bezigheid vooral bestaat uit het werken met muzikale improvisaties waarbij het muzikale produkt ondergeschikt is. Terwijl de eerste twee criteria voor zichzelf spreken roept het derde criterium vragen op omdat er veel receptieve2 muziektherapieën bestaan die een psychotherapeutische functie hebben (Leuner, 1974; Schwabe, 1987; Bonny, 1989).
Naast de criteria die werden ontwikkeld om aan te geven wanneer muziektherapie een psychotherapeutische functie vervult verschenen er enkele publikaties waarin het inhoudelijke verband tussen de bestaande muziektherapeutische methodieken en bepaalde psychotherapieën zoals psychoanalyse, client-centered therapy, Gestalt-therapie, gedragstherapie werd verduidelijkt (Ruud, 1980; Schalkwijk, 1984; Bruscia, 1987; Smeijsters, 1991b).
Bij wijze van samenvatting en discussie kan worden gesteld dat onzes inziens binnen de muziektherapie geen eigen definities van psychische stoornissen en de bijbehorende psychotherapeutische behandelstrategieën ontwikkeld moeten worden. Wel zou moeten worden aangegeven hoe psychische stoornissen in het muzikale gedrag tot uitdrukking komen en hoe psychische processen die leiden tot herstel door muzikale processen mogelijk worden gemaakt. Hierbij moet worden aangegeven dat dit samenhangt met de specifieke kenmerken van het muzikale gebeuren.
Door muziekwetenschappelijke en psychotherapeutische begrippen te vereenzelvigen loopt de muziektherapie het risico het verband met het psychotherapeutische proces uit het oog te verliezen en een situatie in stand te houden die gekenmerkt wordt door de kloof tussen de muzikale en de psychotherapeutische taal. Bovendien vervagen de grenzen tussen muziektherapie en muziekpedagogiek. De muziektherapeut zou moeten aangeven welke psychotherapeutische implicatie de muzikale processen hebben. De veronderstelling dat een muzikale improvisatie zonder meer overeenkomt met een psychotherapeutisch proces sluit te veel de ogen voor de noodzaak het geschikte proces voor de betreffende stoornis te zoeken. Dat een enkel proces, de muzikale improvisatie, alleen zaligmakend zou zijn is op zijn minst twijfelachtig.
Een essentieel punt met het oog op de vraag wanneer muziektherapie geïndiceerd is hangt samen met de relatie tussen de psychische stoornis en het muzikale gedrag van de cliënt en de relatie tussen het psychische proces dat tot verbetering kan leiden en het muzikale proces dat in de muziektherapie op gang komt. Muziektherapie is in algemene zin geïndiceerd wanneer door middel van een muzikaal proces een psychisch proces op gang kan worden gebracht. Alvorens hierop in te gaan wordt het begrip indicatie nader gedefinieerd.
Een korte, aan de geneeskunde ontleende, definitie van indicatie is de volgende: een indicatie is de aangewezen geneeswijze uan een ziekte. Ontleedt men de definitie dan volgt hieruit dat een indicatie moet voldoen aan enkele criteria.
Dat in de definitie wordt gesproken over een ziekteimpliceert met betrekking tot psychotherapie dat in een indicatie moet worden aangegeven op welke psychische stoornis zij betrekking heeft. Dit lijkt een eenvoudige constatering, maar een aantal in de muziektherapie gebruikte indicaties verwijst wel naar eigenschappen van de persoon, maar niet naar de psychische stoornis. Als voorbeeld kan dienen de indicatie waarbij wordt gezegd dat muziektherapie geïndiceerd is omdat de cliënt van muziek houdt. Deze eigenschap, de liefde van de cliënt voor muziek, zegt niets over de problemen waarvoor hij in therapie is. Wat hier als indicatie wordt aangegeven is in feite een voorwaarde waarvan men vindt dat eraan voldaan moet zijn opdat behandelmethoden tot hun recht kunnen komen.
De definitie spreekt verder van aangewezen. Het betekent dat voor het genezen van een ziekte een geneesmiddel het meest geschikt is. Wordt iemand behandeld dan moet bij voorkeur de ene en niet de andere behandeling worden toegepast omdat zij beter aansluit bij de psychische stoornis. Concreet houdt dit in dat wanneer een psychisch probleem sneller en diepgaander met een andere therapie behandeld kan worden, muziektherapie niet geïndiceerd is.
Een derde criterium kan worden ontleend aan het woord geneeswijze , tevens onderdeel van de definitie. Geneeswijze impliceert dat er sprake moet zijn van genezen. Toegepast op psychische stoornissen betekent het dat de muziektherapie moet leiden tot het verminderen van psychische klachten.
Dat muziektherapie aangewezen is hangt niet alleen samen met de vraag naar het tempo en de kwaliteit van de verandering, het ‘effect’ van de therapie, maar eveneens met de meer inhoudelijke vraag hoe verklaard kan worden dat muziektherapie effect heeft. Waardoor komt het dat muziektherapie aangewezen is? Waaraan ontleent muziektherapie haar genezende kracht? Het is de vraag naar de samenhang tussen het genezingsproces en het muziektherapeutische proces.
‘Hebben wij muziektherapie als vorm van psychotherapie wel nodig?’, zo vraagt Strobel (1990) zich af. Men zou deze vraag kunnen toespitsen door te vragen of er psychische stoornissen bestaan waarvoor binnen de bestaande psychotherapieën geen of ontoereikende behandelingen bestaan, maar waarvoor de muziektherapie wel de aangewezen vorm van psychotherapie is.
Psychotherapie kan in algemene zin beschouwd worden als een vorm van therapie waarin gewerkt wordt met gesprekken of acties die vergezeld gaan van gesproken taal. Aangezien spreken en taalbegrip nauw verband houden met het bewustzijn en het denken, behoren tot de voorwaarden voor de psychotherapeutische behandeling het begrijpen van taal, het zich kunnen en willen uitdrukken in taal en het in staat zijn formeel en inhoudelijk juist te denken.
Zo'n verbale therapie kan onder meer moeilijkheden opleveren als bij de cliënt sprake is van mutisme, neologismen, parafrasieën, perseveraties, echolalieën, autisme, irrationaliteit en wanen omdat hier het spreken en denken gestoord zijn. Veel van deze symptomen vindt men bij psychotische patiënten (Vandereycken, Hoogduin, Emmelkamp, 1990). Volgens David (1988) bestaat een groot gedeelte van de met de bestaande therapieën niet behandelbare cliënten uit mensen met autistische kenmerken, hersenbeschadigingen, psychosomatische stoornissen en cliënten die lijden aan intellectualisering. Zij allen missen in de een of andere vorm het vermogen tot verbalisatie en abstractie.
Muziektherapie is van belang als in de behandeling geen beroep kan worden gedaan op een goed functionerend spreken en denken. Op zichzelf is dit echter nog geen voldoende reden voor muziektherapie omdat ook andere creatieve therapieën non-verbaal zijn. Bovendien zegt dit negatieve criterium, ‘niet-verbaal’ nog niet wat muziektherapie dan wel is (Kurstjens, 1991). Verderop zal verduidelijkt worden wat het eigene van muziektherapie als non-verbale therapie is.
Naast problemen die op non-verbale wijze behandeld moeten worden zijn er ook problemen die een preverbale oorsprong hebben. Een aantal psychische problemen kan zijn oorsprong vinden in de ontwikkeling van het kind voor het aanbreken van de taalontwikkeling. De belangrijkste ontwikkeling tijdens de preverbale leeftijdsfase is de ontwikkeling van symbiose tot individuatie (Cullberg, 1988).
Psychische stoornissen die hier hun oorzaak kunnen vinden zijn het negatieve zelfbeeld en de Ik-zwakte die op latere leeftijd tot een psychose kunnen leiden en innerlijke conflicten tussen het goede en het slechte die kunnen leiden tot een zware depressie. Andere ziektebeelden die in de eerste jaren hun oorsprong vinden zijn de borderline-stoornis en het narcisme, respectievelijk gekenmerkt door een identiteitsstoornis en een gebrek aan empathie in relaties.
Psychotherapeutische behandeling gebeurt in deze gevalen nog vaak te veel overeenkomstig de behandeling van neurosen terwijl juist een andere aanpak noodzakelijk is (Cullberg, 1988). Gangbare analytische en groepsdynamische therapieën blijken weinig succesvol (Van den Bosch, 1990). De mogelijkheden van de op inzicht gerichte therapieën bij terugkerende acute psychosen zijn beperkt en bij cliënten met problemen van paranoïde aard is het heel moeilijk een therapeutische relatie tot stand te brengen (Cullberg, 1988). Wat betreft de behandeling van de depressie in engere zin blijken psychoanalyse en experiëntiële therapie onvoldoende specifiek, gedragstherapie en cognitieve therapie vooral gericht op de minder ernstige dysthyme stoornis (Van den Hoofdakker, Albersnagel & De Cuyper, 1990). Onderzoek wijst uit dat het vooral bij de depressie in engere zin verschil uitmaakt welke behandelingsvorm gebruikt wordt. De behandeling van borderline-cliënten verloopt moeizaam en is uiterst langdurig, weinig borderline-cliënten genezen (Cullberg, 1988). Bij narcisme is psychotherapeutische behandeling in veel gevallen niet mogelijk omdat de cliënten zich niet in een afhankelijkheidshouding begeven (Cullberg, 1988; Diekstra, 1990).
De genoemde ziektebeelden, die mogelijk ontstaan in de preverbale leeftijdsfase hangen op verschillende manieren samen met de plaats van de mens ten opzichte van zijn omgeving. Bij de psychose ontbreken de grenzen tussen Ik en niet–Ik, bij de depressie overheerst het gevoel het goede in de omgeving vernietigd te hebben, bij de borderline-stoornis bestaat een onvermogen om relaties aan te knopen en te onderhouden en bij het narcisme is de persoon niet in staat tot empathie en afhankelijkheid.
Resteert de vraag of muziektherapie in deze gevallen een geschikte behandeling is. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet, aansluitend bij de definitie voor indicatie, worden aangegeven waarom muziektherapie geïndiceerd is. Dit zal gebeuren aan de hand van het begrip analogie.
Wanneer men boeken en artikelen over muziektherapie ter hand neemt stuit men meer dan eens op woorden als analogie, gelijkenis, overeenkomst en dergelijke.
Knill (1987) benadrukt, zoals reeds werd opgemerkt, de overeenkomsten tussen de muziekwetenschappelijke en de psychotherapeutische taal, tot uitdrukking komend in termen als stemming, ontstemd zijn, harmonie, ontwikkeling, transformatie. De morfologische muziektherapie (Tüpker, 1988), waarin het psychische wordt beschouwd als Gestalt en verandering van Gestalt, heeft als uitgangspunt dat de muzikale compositie het prototype van de psychische Gestaltvorming is. Psychische verschijnselen worden opgevat als vormende verschijnselen die hierin met muzikale vormen overeenstemmen.
Bruscia (1989) schrijft dat in de muziektherapie het oplossen van ‘muzikale problemen’ wordt opgevat als gelijk aan het oplossen van levensproblemen. Van de polariteiten van het instrument, het met de klank versmelten of zich van de klank afgrenzen, zegt Moser (1990) dat ze vergelijkbaar zijn met de polariteiten van de allereerste ervaringen van de mens. Strobel (1990) ziet de muziektherapeutische dialoog als een regressieve, op de preverbale dialoog tussen moeder en kind gelijkende communicatie. Maler (1990) hanteert het begrip analogie in het aan het instrumentale spel voorafgaande gesprek. In het gesprek met de muziektherapeut komt de cliënt tot het scenisch en plastisch beschrijven van zijn innerlijke gevoelswereld. Deze beschrijving vormt een ‘analogie’ van de innerlijke gevoelswereld en heeft in het verdere verloop van de muziektherapie de betekenis van een partituur. Met betrekking tot de muziektherapeutische behandeling van verworven neurologische handicaps spreekt Jochims (1990) van onmiskenbare analogieën tussen de muziektherapeutische improvisatie en het aanpassingsproces dat nodig is bij een plotseling optredende lichamelijke handicap.
Een recent gemaakt onderscheid tussen verschillende typen indicaties is de verdeling in eigenlijke, oneigenlijke, engere en ruimere indicaties (Schalkwijk & Luttikhuis, 1990). Bij een eigenlijke indicatie wordt deze gebaseerd op ‘geconstateerde behoeften en de persoonlijkheid van de cliënt, die ook in de aspecten van muziek te vinden zijn’ (p. 99). ‘In engere zin’ verwijst naar psychisch lijden. Binnen ons bestek heeft de kwestie van analogie betrekking op eigenlijke indicaties in engere zin.
Als de auteurs schrijven dat een eigenlijke indicatie in de psychotherapeutische muziektherapie onder andere gekenmerkt is door het feit dat de muziek aansluit bij de geconstateerde behoeften van de cliënt, dat de behoeften van de cliënt in aspecten van de muziek terug te vinden zijn en dat de cliënt via de muziek in contact kan worden gebracht met de problemen, wordt ervan uitgegaan dat het specifieke van muziektherapie schuilt in de overeenstemming tussen het psychische en het muzikale. Deze parallel, door ons aangeduid als ‘analogie’, zal in het onderstaande nader worden gedefinieerd.
Een analogie is een overeenkomst, een overeenstemming. Spreekt men van een analoge situatie dan vertoont zij een overeenkomst met een andere situatie. Het woord kan verwijzen naar een gelijkheid, het volledig aan elkaar gelijk zijn, of het in bepaalde opzichten aan elkaar gelijk zijn. Vooral deze laatste betekenis is hier van belang, omdat een therapiesituatie geen volledige gelijkenis met een alledaagse situatie vertoont.
In de therapeutische situatie wordt zoveel mogelijk de werkelijkheid benaderd, maar toch ook afstand genomen van deze werkelijkheid. Juist daardoor wordt een andere beleving en een ander gedrag in relatie tot de werkelijkheid mogelijk. Zouden in de therapie alleen maar gebeurtenissen gekopieerd worden dan wordt geen therapie bedreven, net zo min als de Wiederholungszwang tot genezing leidt. Het is het andersoortige, datgene wat in de therapie aan de werkelijkheid wordt toegevoegd of waardoor de werkelijkheid anders belicht wordt, dat tot genezing leidt. In elke therapie wordt aan dit tussengebied op een geheel eigen manier vorm gegeven. Vergelijkt men, zoals Kris (1989), de therapiesessie met een toneelstuk dan kan gezegd worden dat zij, net als het toneelstuk, tegelijk werkelijk en onwerkelijk is. ‘Doen alsof’ is een essentieel kenmerk van het toneelspel.
1. |
een nabijheid en afstand tot de werkelijkheid bestaat,
|
||||
2. |
de nabijheid het gevolg is van het feit dat het gebeuren in de muziektherapie in essentie gelijk is aan het gebeuren buiten
de muziektherapie hetgeen blijkt uit:
|
In het onderstaande worden enkele voorbeelden gegeven van dergelijke analogieën.
2.4.1. Verbrokkeling – een voorbeeld waarbij het muzikale gedrag een afspiegeling is van het pathologische gedrag.
Tüpker (1988) geeft het voorbeeld van een cliënt die in de improvisatie voortdurend datgene waar hij mee bezig is plotseling afbreekt en begint met iets dat volstrekt nieuw is. Het verband met het voorafgaande gaat daarbij volledig verloren. Tussen de stukken die sterk van elkaar verschillen improviseert hij overgangen waarin hij onopvallend en zonder verband thema’s met elkaar verstrengelt. Het spel is gekenmerkt door een gebrek aan continuïteit, voorspelbaarheid en samenhang, het hangt als los zand aan elkaar. Terwijl zijn spreken gebeurt met verstarde patronen die geen ontwikkeling doormaken, komt hij in de muziektherapie bij een accelerando tot een ontlading waarin hij helemaal overgeleverd is aan impulsen die hij niet meer in de hand heeft. Tussenvormen bestaan niet. In het muzikale spel worden zijn opvoeding en verblijf in een tehuis hoorbaar.
Als baby werd hij door verschillende verzorgers gevoed. Daardoor was hij niet in staat tegenover een enkele persoon de integratie van bevrediging en frustratie, goede en kwade eigenschappen tot stand te brengen (Klein, 1955). De eigenschappen bleven van elkaar gesplitst en werden geen eenheid. Daardoor was hij evenmin in staat eigenschappen van zichzelf met elkaar te verenigen. Hij kan de beide gedragingen, het starre geordende gedrag dat de veiligheid moet waarborgen en de uitbarstingen die een teken zijn van verandering en vernieuwing, niet met elkaar verenigen. Er zijn geen tussenvormen, geen overgangen, het is het een of het ander, zonder dat hij beide processen bewust kan beïnvloeden of met elkaar kan verenigen.
In het spel waarin hij thema's telkens afbreekt wordt zijn verblijf in een tehuis zichtbaar. Hier moet hij zich telkens op nieuwe relaties instellen. De begeleiders in het huis wisselen nogal en daardoor is het nooit mogelijk een contact uit te bouwen. Het oude contact wordt telkens afgebroken en vervangen door een nieuw.
2.4.2. Aanpassing – een voorbeeld waarbij in de muziektherapeutische behandeling een met de probleemsituatie vergelijkbare situatie ontstaat.
De analogie die Jochims (1990) noemt bij de behandeling van verworven neurologische handicaps biedt voldoende perspectief om in dit kader te onderzoeken. Zij betrekt de analogie op de muziektherapeutische improvisatie en het aanpassingsproces dat nodig is bij een plotseling optredende lichamelijk handicap.
Reeds eerder werd opgemerkt dat de afstand tot de werkelijkheid therapie mogelijk maakt. Het is het kunstmatige aan de situatie waardoor de persoon op een indirecte manier het gedrag tegenover de werkelijkheid kan veranderen. Door een spelsituatie, een alsof-situatie, die essentiële overeenkomsten met de werkelijke situatie vertoont, maar ook voldoende afstand ten opzichte van die situatie waarborgt, wordt de cliënt geleidelijk in het werkelijke van de situatie gevoerd zonder dat de weerstand geforceerd wordt. ‘Nichts wird verleugnet, aber auch nichts ausgesprochen’ (Jochims).
Beperken wij ons in dit geval tot de individuele therapie omdat het aanpassingsproces in eerste instantie een individueel karakter draagt, dan wordt de vraag belangrijk waaruit de analogie tussen het aanpassingsproces en de muziektherapeutische improvisatie bestaat. Zijn zij in wezen aan elkaar gelijk?
Kenmerkend voor de situatie na een verworven handicap is dat de lichamelijke en/of geestelijke constitute veranderd is. De gehandicapte is niet meer in staat tot datgene wat voorheen wel mogelijk was. Dit leidt tot reacties die eigen zijn aan rouw zoals ontkenning, woede en bedroefdheid over datgene wat verloren ging. Dergelijke emotionele reacties kunnen de noodzakelijke aanpassing dwarsbomen. Hun expressie en verwerking vragen aparte aandacht. Zonder expressie en verwerking van deze emoties is aanpassing onmogelijk (Smeijsters, 1991a).
Waaruit bestaat de aanpassing die moet worden opgebracht? Aanpassen is het zich instellen op veranderde omstandigheden. Niets is moeilijker dan noodgedwongen moeten afwijken van bestaande patronen. De mens wordt uit zijn baan gesleurd als hij zich tegen alle verwachtingen in opeens heel anders moet gaan gedragen. Een zelf geplande verandering of een verandering waarop men kan anticiperen krijgt een plaats in de geordende gang van zaken want de persoon weet wat komen gaat en kan zich hierop instellen. Maar als plotseling het leven een kant uitgaat die helemaal niet verwacht werd, als plannen onvoorbereid niet langer doorgang kunnen vinden en mogelijkheden van waaruit het leven kon worden vormgegeven ophouden te bestaan vallen het zelfbeeld en de toekomst in duigen. Het zelfwaardegevoel verschrompelt. Aanpassing vergt in een dergelijke situatie zeker twee dingen: het loslaten van het oude en het ontdekken en vormgeven van nieuwe, andere gedragingen.
Deelnemen aan een muzikale improvisatie betekent zich overgeven aan een situatie die niet van tevoren vastligt, zich op onzeker terrein begeven. De persoon weet van tevoren niet wat hij moet doen, weet niet waar hij uitkomt en weet niet of het iets wordt. De muziek die zal gaan klinken werd niet gecomponeerd, afspraken die van tevoren gemaakt worden kunnen nooit precies vastleggen wat er gebeuren zal. Zou men van tevoren wel alles vastleggen, zoals sommige musici van tevoren hun loopjes paraat hebben, dan is er niet echt sprake van improviseren. Kenmerkend voor improviseren is dat het elk ogenblik een andere richting uit gaan gaan, dat men door het spel van anderen elk moment opnieuw met een nieuwe situatie wordt geconfronteerd. Proberen zij niet hun starre patronen vol te houden, maar staan zij open voor de nieuwe situatie dan moeten zij ervoor zorgen geen slachtoffer te blijven, niet overgeleverd te zijn aan datgene wat hun overkomt, maar te reageren op het nieuwe gebeuren en er invloed op zien te krijgen.
Het muzikale handelen tijdens het improviseren is, terwijl het op afstand van de werkelijkheid plaatsvindt, in wezen gelijk aan het handelen bij plotselinge veranderingen in het dagelijkse leven waarbij het oude moet worden losgelaten en de nieuwe situatie moet worden opgepakt.
We treffen een vergelijkbaar aanpassingsproces niet alleen aan bij verworven handicaps, maar ook bij personen die ter vergroting van de zekerheid zichzelf zo in starre patronen hebben vastgeketend dat ze geen enkele verandering de baas kunnen. Hier ontstaat de noodzaak tot aanpassing niet door het verdwijnen van mogelijkheden, maar door het loslaten van starre patronen en het aandurven van onvoorspelbare situaties (Van den Hurk & Smeijsters, 1991).
2.4.3. Afstand en nabijheid – een voorbeeld waarbij door middel van muziektherapie non-verbale en preverbale stoornissen behandeld kunnen worden.
De in het voorafgaande genoemde psychische stoornissen van non-verbale en preverbale aard kunnen met muziektherapie worden behandeld omdat actieve muziektherapie een vorm van therapie is waarin op non-verbale wijze de allereerste objectrelatie en het daarmee samenhangende preverbale proces van symbiose naar individuatie kan worden gereconstrueerd. Muziektherapie is in de kern van de zaak een therapie waarin wat er muzikaal gebeurt tot stand komt door de muzikale interactie tussen twee of meer personen. Natuurlijk kan actieve muziektherapie de individuele expressie van de cliënt benadrukken, maar tot haar wezen behoort dat de muziektherapeut en/of een andere cliënt deelnemen aan het muzikale gebeuren. Datgene wat geschapen wordt, de muzikale gebeurtenis, ontstaat door de interactie van personen. Door de relatie ontstaat het muzikale produkt, men zou zelfs kunnen zeggen dat de muzikale relatie het muzikale produkt is. De mate waarin de interactie tussen personen het produkt is, de combinatie van individualiteit en collectiviteit in het samenspel, is typisch voor muziek maken.
In de muziektherapie ontstaat een situatie waarin de persoon in relatie treedt tot een uit andere personen bestaande omgeving. Het muzikaal reageren is altijd reageren op wat een ander muzikaal doet. Er bestaat geen muzikaal materiaal zonder een persoon die het maakt, geen van de persoon geïsoleerd produkt in de ruimte.
In deze in wezen interpersoonlijke muzikale processen spelen muzikale symbiose en individuatie een beslissende rol. Actieve muziektherapie is een voortdurend proces van versmelten en uit elkaar gaan, samen zijn en alleen zijn, naar elkaar toe gaan en zich van elkaar verwijderen. Symbiose en individuatie vinden daadwerkelijk plaats en de kracht van de muziektherapie schuilt in het feit dat deze processen niet op een verbaal maar op een non-verbaal niveau verlopen. Het non-verbale, ongereflecteerde, maakt een handelende herhaling en daarmee non-verbale probleemoplossingen mogelijk.
2.4.4. De fenomenologie van de muzikale elementen
Wanneer sprake is van fenomenologie, het betekenis verlenen aan muzikale elementen, ligt de nadruk op criterium 2b van de definitie van analogie: het feit dat muzikale elementen als melodie, ritme, tempo, kracht en vorm een symbolisch equivalent zijn van de expressieve kenmerken van een buitenmuzikale handeling. Als referentiekader voor het begrip analogie wordt hier het werk van Hegi (1986, 1991) genomen. Het uitputtend behandelen van alle overeenkomsten tussen ritme-, tempo-, dynamiek- en melodievormen en de ziektebeelden zou binnen dit bestek te ver voeren. Op een andere plaats zal hierop worden teruggekomen.
Van een analogie van het ziektebeeld in de muzikale elementen is sprake als de voor het ziektebeeld kenmerkende symptomen in de muzikale gebeurtenissen worden teruggevonden. Daarbij zij opgemerkt dat het vooral de combinatie en de ernst van de symptomen en in het verlengde hiervan de combinatie en de extremiteit van de muzikale afspiegelingen zijn die verwijzen naar een psychische stoornis.
Nemen we een psychische stoornis als voorbeeld.
1. |
heeft geen behoefte en plezier aan hechte relaties,
|
2. |
kiest activiteiten die alleen gedaan moeten worden,
|
3. |
geeft zelden blijk van sterke emoties,
|
4. |
heeft geen seksuele behoeften,
|
5. |
is onverschillig voor lof en kritiek,
|
6. |
heeft geen intieme vrienden,
|
7. |
is koud, afstandelijk, maakt geen gebaren als reactie op anderen.
|
Een aantal van de eigenschappen wordt in het gedrag tijdens het improviseren zichtbaar. Het niet met anderen meedoen, op afstand blijven en op eigen houtje iets doen, zal waarschijnlijk ook in de improvisatie optreden door niet aan te sluiten bij wat anderen doen. Dergelijke gedragingen zijn echter niet gebonden aan een specifiek muzikaal element en zijn kenmerkend voor criterium 2a van de definitie van analogie.
Sommige eigenschappen komen daarentegen tot uitdrukking in specifieke muzikale elementen. Hoe kan iemand distantie tot anderen scheppen? Door bijvoorbeeld heel zacht te spelen, want wie zijn stem verheft wordt gehoord, maakt op zichzelf opmerkzaam en opent daarmee de mogelijkheid tot contact. Een ander muzikaal gedragspatroon dat kan optreden is het spaarzaam gebruik maken van het melodische materiaal door motiefjes te spelen die niet van de plaats komen, beperkt in omvang zijn en gekenmerkt door kleine intervallen. Zo’n speelwijze is al evenmin uitnodigend. Het ontbreken van sterke emoties kan tot uitdrukking komen in een soortgelijke muzikale verschijningsvorm: vlak spel met weinig dynamische, melodische en temporele schommelingen.
Bepalend is hierbij niet het individuele muzikale element, maar de unieke combinatie van muzikale elementen. In zo’n combinatie wordt een specifieke stoornis weerspiegeld, zoals overeenkomstig de diagnostische criteria van DSM–III-R niet een enkel kenmerk, maar een combinatie van kenmerken doorslaggevend is.
Of dergelijke combinaties van muzikale elementen voor iedere psychische stoornis bestaan, of met andere woorden de verschillende stoornissen in muzikaal opzicht van elkaar onderscheiden kunnen worden is vooralsnog een open vraag. Pas wanneer dit mogelijk is zal de mogelijkheid tot een muziektherapeutische psychodiagnostiek bestaan.
Muziektherapie biedt voldoende aanknopingspunten om te kunnen worden beschouwd als een vorm van psychotherapie. Opdat zij zo kan worden beschouwd is echter nodig dat de muziektherapeuten doordrongen worden van hoe hun werkwijze aansluit bij de psychische stoornissen en de psychotherapeutische processen. De muziektherapie hoeft niet te voorzien in eigen definities van psychische stoornissen en psychotherapeutische processen. Het specifieke van muziektherapie moet blijken uit het feit dat psychische processen die leiden tot herstel door muzikale processen mogelijk worden gemaakt.
Alhoewel het denken rond indicaties volop in ontwikkeling is, is het noodzakelijk in deze indicaties aan te geven waarom muziektherapie bij een bepaalde psychische stoornis aangewezen is. Dit laatste is slechts mogelijk wanneer kan worden aangetoond dat muzikale processen in essentie een analogie vormen van de psychische processen die bij de betreffende stoornis tot herstel leiden, dat door bezig te zijn met muziek zich bij de cliënt processen voltrekken die tot verbetering leiden. Dit laatste gebeurt wanneer in een situatie die gekenmerkt is door nabijheid en afstand tot de werkelijkheid, een buitenmuzikale handeling die tot genezing leidt binnen de muzikale context plaatsvindt of muzikale expressies die een symbolisch equivalent zijn van de kenmerken van een buitenmuzikale handeling veranderen.
Literatuur
Summary
1 | Waar de mannelijke vorm staat is ook de vrouwelijke bedoeld. |
2 | Met receptief wordt bedoeld dat de cliënt niet zelf muziek maakt, maar naar muziek luistert. |