1. |
Voorkomen dat de opgenomen patiënt alleen komt te staan.
|
2. |
Aansluiting bewerkstelligen tussen de behandelaars en het systeem.
|
3. |
Gebruik maken van de energie (emotionele betrokkenheid, ervaring, creativiteit) die in het systeem van de patiënt aanwezig
is.
|
4. |
Diagnostiek van de problemen waarmee de opgenomen patiënt worstelt (zowel individueel als in het perspectief van het systeem).
|
Het SIG wordt niet opgevat als het begin van een gezinsbehandeling, maar als de consultatie van een systeem (Wynne, Weber & McDaniel, 1988). In een eerder artikel formuleerden deze auteurs hun benadering als volgt:
‘… , de clinicus … werkt met alle systeemniveaus die mogelijk relevant zijn of treedt in contact met collega’s die daarin kunnen meewerken. Dit betekent dat aandacht gegeven wordt aan systemen die groter zijn dan het gezin, bijvoorbeeld het uitgebreide familiesysteem en netwerken in de gemeenschap, en aan het door de gezinstherapeut wat meer verwaarloosde, kleinere systeem van het individu en diens biologische functioneren. Het … consultatieve proces maakt het mogelijk van geval tot geval een omvattende inventarisatie en een bruikbare omschrijving te verkrijgen van de multipele niveaus van functioneren die altijd een rol spelen bij ingewikkelde menselijke moeilijkheden.’
(Wynne, McDaniel & Weber, 1987, blz. 156, vertaling van de auteurs).
De behandelaar op de opnameafdeling vraagt een consult aan de leden van het systeem. Gevraagd wordt wat zij als probleem beschouwen, wat er al aan gedaan is en hoe men ermee verder moet. Zoals gebruikelijk bij een consult blijft degene die het consult vraagt verantwoordelijk voor de behandeling.
De gespreksleider is verantwoordelijk voor een goed verloop van de consultatie. Wij spreken liever van gespreksleider dan van consulent, omdat de laatste benaming de verwachting kan wekken dat hij ook degene is die het (belangrijkste) advies geeft. Hij zal het gesprek sturen, vragen of opmerkingen formuleren, en bij de afsluiting van het gesprek heeft hij de mogelijkheid het probleem te (her)formuleren en suggesties te doen. Hij kan natuurlijk wel een advies geven, maar dat is niet zijn belangrijkste taak.
De gespreksleider is een niet direct bij de behandeling betrokken staflid. De behandelaar en een verpleegkundige van de afdeling volgen het gesprek via een doorkijkspiegel. Door gebruik te maken van een telefoon kunnen zij vragen stellen of aanwijzingen geven aan de gespreksleider. Soms zijn ook stagiair(e)s aanwezig.
Het systeem bestaat vaak niet alleen uit gezinsleden, maar ook uit vrienden, buren en hulpverleners. Niet alleen is het praktisch onmogelijk iedereen die met de patiënt te maken heeft uit te nodigen voor het SIG, meestal verheldert een dergelijke aanpak de problemen ook niet. Er moet een keuze worden gemaakt.
In dit artikel bespreken wij hoe de personen die van primair belang zijn kunnen worden onderscheiden van andere systeemleden. Daarvoor is het noodzakelijk enkele begrippen te definiëren.
Onder het systeem van een patiënt verstaan wij alle personen die emotioneel bij die patiënt betrokken zijn. Wij onderscheiden de volgende systemen:
Het geïnternaliseerde systeem
Hiermee bedoelen wij alle (ooit) belangrijke personen, al dan niet in leven, waar iemand innerlijk een beeld van heeft. Dit beeld hoeft uiteraard niet met de werkelijkheid overeen te komen. Dit systeem vormt de blauwdruk, die de therapeut in handen probeert te krijgen. Hierop zal hij zich richten, als hij de patiënt wil helpen duidelijkheid over zijn gevoelens ten opzichte van anderen en van zich zelf te krijgen.
Het oorspronkelijke systeem
Dit is het gezin van oorsprong van de patiënt.
Het systeem in latere levensfases
Dit wordt gevormd door personen met wie de patiënt later in zijn leven een emotioneel contact heeft gekregen. Een (ex)partner, vrienden, collega’s, buren en hulpverleners kunnen hiertoe behoren.
Het actuele systeem
Dit wordt gevormd door de patiënt en diegenen die in het hier en nu met hem samen een systeem vormen. Ook hulpverleners kunnen tot het actuele systeem behoren. Leden van andere systemen kunnen hiervan deel uitmaken, maar dit is niet noodzakelijkerwijs zo. Een moeder of vader, broer of zuster, hoeft geen deel uit te maken van de groep mensen, die in de actualiteit bij de patiënt betrokken zijn. Systemen kunnen elkaar overlappen. Zo kan bijvoorbeeld de broer van een patiënt, die tot het oorspronkelijke systeem behoort, ook deel uit maken van het actuele systeem. Daarnaast kunnen bij het SIG personen aanwezig zijn, die niet allemaal tot éénzelfde systeem behoren, maar vanuit verschillende systemen bij de patiënt betrokken zijn. Bovengenoemd onderscheid van systemen is van belang voor de afspraken over wie bij de behandeling betrokken wordt en op welke wijze dit het beste gebeuren kan.
Aan de hand van enkele voorbeelden willen wij ingaan op de problemen, die men hierbij tegenkomt. In de discussie bespreken we achtergronden van en richtlijnen voor deze benadering van systemen.
In een SIG zijn aanwezig David, een negentienjarige jongeman, zijn gescheiden vader en de moeder van zijn vriendin. David is een paar dagen eerder opgenomen met een paranoïsch hallucinatoir toestandsbeeld, nadat zijn vriendin een nacht bij hem is blijven slapen.
De behandelcoördinator is er niet in geslaagd de moeder en de oudere broer van David te bereiken. Linda, de vriendin van David, is wel uitgenodigd, maar is niet gekomen. In haar plaats is haar moeder gekomen. Volgens haar heeft Linda de laatste dagen te veel meegemaakt en kan zij het niet aan bij het gesprek te zijn.
In het gesprek wordt verteld hoe eerst de moeder van David, en later Davids broer in psychiatrische zorg zijn gekomen. Het verband met de scheiding, de zorg voor elkaar en het in de war raken van David worden besproken.
Bij het afscheid van de moeder van Linda realiseert de gespreksleider zich pas, dat hij niet heeft stilgestaan bij de betekenis van de afwezigheid van Linda, de vriendin van David, Hij verzoekt de moeder haar dochter over het gesprek in te lichten.
Een paar dagen later keert David van een bezoek aan zijn vriendin niet terug in de kliniek, en in een telefonisch contact geeft hij aan van verdere behandeling af te zien.
Waarom David van verdere behandeling afziet is in eerste instantie niet duidelijk, te meer daar hij aangaf tevreden te zijn met het gesprek. Achteraf rijst het vermoeden dat in het gesprek te snel is ‘doorgestoten’ naar het gezin van herkomst, waarbij het actuele systeem van David, waarin de vriendin een cruciale rol speelt, is gepasseerd. Het actuele systeem is verwaarloosd, zelfs ongenoemd gebleven in het gesprek. Vermoedelijk was het beter geweest indien eerst dit systeem aan de orde gesteld zou zijn, om pas daarna naar het oorspronkelijke gezin te gaan. Davids vriendin was niet aanwezig, maar haar invloedrijke rol was al uit de geschiedenis en door de aanwezigheid van haar moeder in het gesprek duidelijk geworden.
Door te bespreken hoe belangrijk de vriendin voor David is in zijn huidige leven zou ruimte verkregen kunnen worden om naar de betekenis van het vroegere systeem te kijken.
Agnes is een vijfenveertigjarige vrouw, die is opgenomen omdat ze ondanks intensieve behandeling op een psychiatrische polikliniek toenemend somber is geworden. Als de behandelcoördinator haar voorstelt een SIG te organiseren, wil Agnes niet dat men de leden van haar oorspronkelijke gezin vraagt te komen. Wel stemt zij erin toe dat haar collega's en vrienden worden uitgenodigd.
In het SIG blijkt iedereen het met elkaar eens te zijn: Agnes is een begaafde vrouw, die haar leven lang voor anderen opkomt en voor anderen heeft gezorgd, maar eigenlijk nooit haar eigen leven is gaan leiden.
Men vermoedt dat dit samenhangt met de positie die zij in haar oorspronkelijke gezin innam. Zij is enige dochter, die voor haar broers en vader een tweede moeder was. Als door de gespreksleider benoemd is dat Agnes in twee werelden lijkt te leven, die niet met elkaar verbonden mogen worden, kan zij het voorstel om met haar oorspronkelijke gezin ook een systeemgesprek af te spreken aanvaarden. Expliciet wordt gesteld dat daarna kan worden bekeken, of het nodig is een gesprek te arrangeren, waarin de beide werelden, de twee systemen, bij elkaar worden gebracht, zodat duidelijk kan worden dat Agnes een eigen leven heeft.
In dit voorbeeld probeert de patiënte het oorspronkelijke systeem te ontvluchten en af te schermen met haar recente contacten, overigens zonder dat iemand echt belangrijk voor haar mag zijn.
Pas wanneer het actuele systeem erkenning heeft gekregen en de beperkte betekenis ervan is onderkend, is het mogelijk geworden de volgende stap te maken, namelijk het vroegere systeem bij de behandeling te betrekken.
De patiënt kan ook ‘terugvluchten’ naar een vroeger systeem en daarmee de behandelaar onmachtig maken iets in de realiteit van vandaag met de patiënt te doen.
Soms geeft de patiënt aan dat er gescheiden systemen bestaan, die zich moeilijk laten verenigen. Wij staan in zo'n geval een flexibele opstelling voor. Wij proberen na te gaan of de wens van de patiënt de systemen gescheiden te houden een reëel karakter heeft. Bij voorbeeld in het geval van twee gescheiden ouders, die juist met veel moeite afstand hebben genomen van elkaar. Hen geforceerd samenbrengen leidt niet tot grotere duidelijkheid over wat er aan de hand is of wat er moet gebeuren. Maar probeert de patiënt de systemen gescheiden te houden uit angst voor grotere duidelijkheid en mogelijke veranderingen dan is er alle reden te proberen de systemen bij elkaar te brengen.
Meneer Timmer, een zesentachtigjarige gehuwde man, is opgenomen op een open afdeling na een poging tot suïcide. In het SIG dringen vrouw en kinderen aan op een spoedig ontslag. Ondanks twijfels bij de ambulante en klinische behandelaars wordt akkoordgegaan. Tijdens de eerste nacht thuis doet hij opnieuw een poging en wordt opnieuw opgenomen, nu op de gesloten afdeling. In het hieropvolgende gezinsgesprek komt naar voren, hoe het echtpaar enige jaren geleden een dochter heeft verloren aan een maligne ziekte, waarbij de ernst van het beeld door de behandelende artsen in eerste instantie was onderschat.
In vastgelopen situaties kunnen we door op een andere wijze naar de situatie te kijken een nieuw perspectief ontdekken. In de literatuur bestaan aanwijzingen dat éénmalige systeemconsultaties impasses kunnen doorbreken (Green & Herget, 1989; De Shazer & Molnar, 1984). Zoals blijkt uit het bovenstaande voorbeeld slagen we hier niet altijd in. Ook wij bleken de ernst van de toestand onderschat te hebben.
Het kan dus gebeuren dat onze interventies de bestaande interacties slechts bekrachtigen. Problematiek, die als zodanig niet onderkend (bewust gemaakt) is, bevordert herhaling van bepaalde interactiepatronen. Ook wij, als actueel behandelteam, voelen de druk hieraan gehoor te geven. Soms zijn juist deze patronen verantwoordelijk voor therapeutische problemen (zie de discussie).
De gezinsleden van Ellen, negentien jaar, die met een psychotisch beeld is opgenomen, doen al jaren een appel op de bij het gezin betrokken maatschappelijk werker om als een soort vaderfiguur op te treden (in de zorg voor vervoer, het regelen van psychiatrische hulp en bij het bezoeken van familiefeesten). Vooral de oudste zus van de patiënte heeft veel contact met hem. De betreffende maatschappelijk werker besluit om tijdens het SIG in de kamer bij het gezin te gaan zitten. Nadat de problemen en het doel van de behandeling uitgebreid aan de orde zijn geweest vraagt de gespreksleider aan de maatschappelijk werker mee te gaan naar het overleg met de andere leden van het behandelteam, die het gesprek vanachter het scherm gevolgd hebben. Het gezin blijft achter in de gespreksruimte. Tijdens het overleg komt de oudste zus huilend de overlegkamer binnen. Ze verwijt de maatschappelijk werker dat hij haar in de steek laat.
Het vergroten van de afstand tussen hulpverlener en systeem had een heftige reactie tot gevolg. In de discussie komen wij hierop terug.
In de volgende gevalsbeschrijving maakt een ambulante hulpverlener ons met zijn komst attent op de angst van het systeem voor ingrijpende veranderingen.
Een zuster van een patiënt komt onverwacht naar het SIG in gezelschap van haar eigen hulpverlener.
De patiënt is opgenomen in verband met een depressief syndroom en suïcidaliteit. Een van de ouders heeft zich tien jaar geleden gesuïcideerd. De hulpverlener vertelt desgevraagd te zijn meegekomen om ons ervan te weerhouden de traumatische ervaringen te voortvarend te bespreken.
In de psychoanalytische behandelsituatie kunnen we de patiënt en de analyticus beschouwen als het actuele systeem. In de behandeling moet de analyticus benoemen wat op dat ogenblik aan de oppervlakte is, voordat hij dieper gaat en duidt hoe de actuele gevoelens kunnen worden begrepen in relatie met het verleden of als afweer van dieper weggestopte gevoelens.
Van der Sterren (1964) wees op de noodzaak eerst de weerstand te benoemen voor men overdrachtsduidingen kan doen. Hij beschreef de opbouw van de neurose in lagen of ‘schillen’. Wil men wezenlijk verandering bereiken, dan dient zowel de afweer als de neurose van ‘buiten naar binnen’ te worden afgepeld, in een volgorde die tegengesteld is aan die van het ontstaan ervan.
In de systeemgerichte benadering gebruiken wij een vergelijkbaar concept. De meest actuele afweerlaag moet het eerst aandacht krijgen. Deze afweer kan zich op verschillende manieren manifesteren. Een zeer wezenlijke is die, waarin het systeem zich als zodanig niet laat herkennen. Je zou kunnen zeggen, dat geloochend wordt wat het belang is van zekere personen. Zo beschouwd is het niet komen of niet laten komen van belangrijke personen uit het actuele systeem op te vatten als een afweervorm van het systeem.
Het is van groot belang dat hieraan aandacht wordt gegeven. Het gaat om zaken als de komst of het wegblijven van personen en de reden daarvan. Uitgezocht moet worden welke plaats de betrokkenen in de geschiedenis van de patiënt hebben; of ze behoren tot het oorspronkelijke of een meer recent systeem. De neiging bestaat inhoudelijke informatie belangrijk te vinden, terwijl aan de betekenis van de aan– en afwezigheid van bepaalde systeemleden voorbij wordt gegaan. Informatie over wie wel of niet aanwezig is kan ons op het spoor brengen van de kern van het probleem en ons daarnaast aanwijzingen geven welke problemen worden vermeden.
Dit houdt praktisch gesproken in dat we aan de aanwezigen vragen wat hun kijk is op de afwezigheid van de betreffende personen. Zelf spreken wij als onze mening uit dat er altijd een gegronde, en dus aanvaardbare, reden is als bepaalde gezinsleden of voor de patiënt belangrijke personen niet gekomen zijn. Ten slotte vragen wij de aanwezigen, wat volgens hen de betreffende personen gezegd zouden hebben, indien zij wel zouden zijn verschenen.
De mogelijkheid bestaat ook dat het systeem zich zo manifesteert dat onduidelijk blijft wat het werkelijke probleem is. We kunnen de consultatie dan uitbreiden door andere betrokkenen uit te nodigen. Of we verkleinen juist de focus en nodigen een subsysteem uit, bij voorbeeld de patiënt alleen.
We gaan er niet van uit dat de patiënt als enige een probleem vormt. Hij is betrokken in een interactie of een opeenstapeling van gebeurtenissen. De patiënt kan zo worden opgevat als degene die kenbaar maakt dat er hulp nodig is.
In onze ervaring is niet zelden een dreigende verlating, een vastgelopen therapie of een probleem in de organisatie van het systeem de grond van de noodzaak tot opname. Het is van het grootste belang deze op te sporen. Gaat men te ver mee met het aanvaarden van de patiënt als enig probleem, dan lukt het steeds minder het achterliggende probleem aan te pakken. Het rigoreus alle problematiek van de patiënt omspitten zodra hij is opgenomen levert het gevaar op dat de buitenste schil, het actuele systeem, wordt overgeslagen. De opname kan dan uitgroeien tot een ongewenst monstrum, waar kop noch staart aan te ontdekken valt, omdat men het zicht op de eigenlijke aanleiding tot de opname heeft verloren. Het grootste gevaar is misschien wel de kans op een eindeloze therapie, omdat een duidelijk beginpunt ontbreekt. Door binnen een aantal dagen na opname een SIG te organiseren, wordt de kans hierop verkleind.
Wellicht ten overvloede zij gesteld dat men kan besluiten voorlopig aan de rol van de patiënt niet te tornen, omdat nog niet duidelijk is welke gevaren erdoor worden bezworen.
De interacties in meer recente systemen van een patiënt kunnen worden bezien in het perspectief van de interacties in het oorspronkelijke systeem. Hierbij blijken mythen, collusies, neurosen, traumatische ervaringen (de terminologie hangt af van de theoretische school), kortom onbewust gebleven conflicten, in de volgende generatie(s) door te werken (Richter, 1970; Willi, 1975). Het actuele systeem van een patiënt is in die gedachtengang op te vatten als een systeem dat door de patiënt in interactie met anderen onbewust uitgekozen is als – of sterk vervormd is tot – een replica van zijn of haar oorspronkelijke systeem. Modificaties zijn onder meer mogelijk indien de patiënt tot bewustwording van de eerder genoemde conflicten komt.
Daarom dient de behandeling van een patiënt in het actuele systeem aan te sluiten aan zijn of haar geschiedenis, aan het oorspronkelijke systeem. Het is onmogelijk de problematiek in het actuele systeem ‘over te slaan’ en onmiddellijk met het oorspronkelijke systeem aan de slag te gaan. Dat systeem zal het misschien wel toelaten, maar de patiënt in zijn verbondenheid met het actuele systeem kan hier niet in meekomen. In de praktijk houdt dit in dat we voor het eerste gesprek altijd het actuele systeem proberen uit te nodigen.
Een ander aspect is dat hulpverleners een rol krijgen toebedeeld die lijkt op de rol van belangrijke personen uit het oorspronkelijke systeem. De therapeut krijgt vaak een rol overgedragen, bijvoorbeeld die van een grootouder of van eerdere hulpverleners zoals de dominee of de huisarts, die in het verleden belangrijk waren (zie b.v. het geval van de heer Timmer). Wanneer de therapeut te ver is ‘ingezogen’ in het systeem is hij zich er niet van bewust dat hij of zij niet meer voldoende distantie heeft van het systeem om de problematiek therapeutisch te hanteren.
Beide aspecten, zowel de neiging van het systeem om het oorspronkelijke systeem te repliceren, als de overdracht naar de therapeut, moeten voor de therapeut duidelijk zijn om aansluiting mogelijk te maken.
Gay (1988) beschreef op beeldende wijze de conflicten tussen Jung, Adler en Freud. Deze conflicten lijken in de eerste plaats voortgekomen te zijn uit de angst een bepaalde positie te verliezen. Inhoudelijke aspecten komen op de tweede plaats.
Wanneer collega's elkaar ontmoeten in een SIG, waarin één van beiden onderdeel is van het actuele systeem, kan een aantal problemen ontstaan.
Hurley (1982) noemt als voorbeelden het conflict over de beste behandeling, het gevecht om de controle en de polarisatie in het gezin–therapeutsysteem.
De problemen die zich in de samenwerking tussen kliniek en verwijzers kunnen voordoen, werden onlangs door Brok (1990) beschreven. Zij ontstaan als de relatie tussen beiden niet duidelijk is gedefinieerd. Brok raadt de therapeut aan contact op te nemen met de verwijzer en te proberen overeenstemming te krijgen over de respectievelijke posities.
Gezien de grote tijdsinvestering mag men niet verwachten dat ambulante hulpverleners altijd aanwezig kunnen zijn bij een SIG. Bij de afweging of we een ambulante hulpverlener zullen uitnodigen voor een SIG is de positie, die de ambulante hulpverlener in het actuele systeem van de patiënt inneemt, van belang. Hierbij speelt mee of er een escalatie van de problemen is geweest ondanks de misschien intensieve ambulante hulpverlening. Daarnaast zijn de duur en intensiteit van het contact tussen ambulante hulpverlener en patiënt van belang.
Een uitnodiging voor een SIG kan door een collega gemakkelijker aanvaard worden als duidelijk is, dat het SIG als een consultatiegesprek wordt opgevat. Het is niet de bedoeling dat de ambulante hulpverlener in behandeling komt.
Het SIG biedt een goede gelegenheid om meer duidelijkheid te krijgen over de posities van hen die bij de patiënt betrokken zijn. Dit geldt ook voor de positie van de therapeut (zie het voorbeeld van Ellen).
Als de hulpverlener toont dat hij zich van zijn rol als therapeut voldoende bewust is – dat wil zeggen dat hij voldoende nabij is om aan te voelen en te begrijpen, en voldoende afstand heeft om therapeutisch te interveniëren – is er duidelijkheid over zijn positie. Er bestaat onduidelijkheid, als hij onvoldoende afstand kan houden van het systeem of zelfs, in sommige opzichten, de positie van een gezinslid heeft ingenomen. Er zijn enkele geschikte momenten waarop de gespreksleider hierin duidelijkheid kan scheppen en veranderingen kan voorstellen. Nadat hij in de voorbespreking de betreffende hulpverlener de kans heeft gegeven te vertellen wat hij over het systeem kwijt wil, kan hij hem voorstellen het gesprek van achter het scherm te volgen. Kiest de hulpverlener ervoor om bij het (gezins–)systeem te gaan zitten, dan kan de gespreksleider ook tijdens het gesprek nog eens voorstellen de rest van het gesprek vanachter het scherm te volgen, bij voorbeeld nadat de hulpverlener zijn rol en visie betreffende het systeem en de problematiek voldoende aan de orde heeft gesteld. Ten slotte kan de gespreksleider op het moment dat hij het gesprek onderbreekt om zich bij de rest van het behandelteam te voegen om te overleggen, aan de hulpverlener vragen aan dit overleg deel te nemen.
Het is van belang dat de gespreksleider laat merken overtuigd te zijn van de inzet van de ambulante therapeut. Indien de eerdere hulpverlening wordt gediskwalificeerd is de kans groot dat de patiënt letterlijk en figuurlijk verder van huis raakt. De suggestie dat een opname eigenlijk niet nodig zou zijn geweest als in de ambulante situatie anders was opgetreden is destructief. Zelfs als het duidelijk is dat een andere manier van omgaan met de problemen een opname zou hebben kunnen voorkomen, is het van belang op zorgvuldige wijze inzichten uit te wisselen in plaats van te proberen te corrigeren. Hurley (1982) wijst erop dat een poging het gedrag van collega’s–hulpverleners te veranderen meestal tot een toename van de problemen in het systeem leidt.
Aan het einde van de consultatie dient een zodanige herformulering van de problemen te worden gegeven, dat de leden van het systeem weer nieuwe mogelijkheden zien om verder te gaan. Dit geldt voor alle betrokkenen. Voor hulpverleners is het van belang dat hun speciale positie wordt aangegeven. Zij zijn op een andere wijze dan vrienden of familie bij een patiënt betrokken. Dit moet tot uiting komen in de benadering van het systeem.
Door gebruik te maken van concepten uit het psychoanalytische en het systeemtheoretische referentiekader kan de ervaring met het SIG worden geordend. Het concept van de schillen (Van der Sterren, 1964) kan worden toegepast op de gelaagdheid van relaties en netwerken, die gedurende het leven van een patiënt is gevormd. Deze lagen moeten in een SIG in een volgorde, tegengesteld aan die van hun ontstaan aandacht krijgen.
Richter (1970) en Willi (1975) hebben de weg gewezen in de toepassing van de analytische concepten op het ontstaan van relaties, gezinnen en systemen. Hierin staat centraal de betekenis van onbewust gebleven conflicten, die tijdens het leven steeds weer moeten worden uitgeleefd, en die ook in de partnerkeuze, in het nieuwe gezin en in nieuwe relaties worden herhaald.
Voor de systeembenadering betekent dit dat in nieuwe systemen problematiek afkomstig uit vroegere systemen doorspeelt, hetgeen als zodanig kan worden begrepen en besproken.
Door ordening in de chronologie van systemen aan te brengen kunnen prioriteiten worden ontdekt. Hierdoor kan worden voorkomen dat belangrijke (sub–)systemen of personen, zoals betrokken hulpverleners, worden miskend.
Literatuur
Summary