H. Hillenaar en W. Schönau (red.), Literatuur in psychoanalytisch perspectief. Een inleiding met interpretaties van Multatuli's ‘Saïdjah en Adinda’. Amsterdam/Atlanta: Rodopi, 1990; ISBN 90–5183–184–6, 253 pp., prijs ƒ 49,50.
Dat psychoanalyse niet alleen een psychotherapeutische methode en een theorie van het psychisch functioneren van de mens bevat, maar ook als een cultuurwetenschap optreedt, blijkt een gezichtspunt dat in Nederland niet algemeen aanvaard is. De situatie in Frankrijk, de Bondsrepubliek en de Verenigde Staten verschilt wat dit betreft aanmerkelijk van die in ons land.
In Frankrijk was er – reeds voor het optreden van Lacan, maar zeker daarna – een belangstelling voor de psychoanalytische interpretatie van literatuur. In de Bondsrepubliek was en is er belangstelling voor de maatschappijtheoretische uitvloeisels van de psychoanalyse. In de Verenigde Staten bloeit de psychoanalyse op universitair niveau, thans vooral in de departementen voor literatuurwetenschap. Het lijkt erop dat er in Nederland ook een kentering begint op te treden in die zin dat de cultuurwetenschappelijke aspecten van de psychoanalyse geëxploiteerd mogen worden. Een blijk hiervan geeft het hierboven vermelde boek dat verschijnt als deel 1 van een serie getiteld ‘Psychoanalyse en cultuur’. Het is het verslag van een symposium dat in februari 1989 aan de Rijksuniversiteit te Groningen werd gehouden.
De bundel valt uiteen in twee delen: een algemeen, theoretisch deel en een toegepast deel. H. Hillenaar beschrijft, geïnspireerd door Lacan, aspecten van een psychoanalytische stijlleer, door gebruik te maken van de begrippen metafoor en metonymie. P. van der Zwaal bespreekt de relatie tussen psychoanalyse en retorica, waarbij hij de psychoanalyse opvat als een vorm van kritische retorica, en parallellen aanwijst tussen in de klassieke (Grieks–Romeinse) retorica onderscheiden genres en klinische posities, zoals door de psychoanalyse beschreven zijn. H. Verhoeff beschrijft het zogenaamde ‘actantiële’ model, volgens welk een structuur aan bepaalde personages (die kunnen wisselen) een vaste functie geeft, en legt uit dat het Oedipus–complex ook aan de eisen van zulk een model voldoet. Tragedie en komedie worden in dit verband opgevoerd als verschillende uitwerkingen van het Oedipuscomplex: bij de tragedie is de zoon schuldig (dat is tragisch), bij de komedie is de vader schuldig (dat is grappig).
Dit deel sluit af met een psychoanalytische benadering van enkele literaire genres: episch en verhalend proza enerzijds en lyriek anderzijds. W. Schönau formuleert in dit laatste verband de these dat de eerste kennismaking met taalklanken niet verdwijnt, maar in het onbewuste voortleeft en haar voortzetting heeft in de wijze waarop in het gedicht de taal wordt behandeld.
Het tweede deel van het boek geeft specimina van psychoanalytische tekstinterpretaties. Gekozen is voor het verhaal ‘Saïdjah en Adinda’ uit de Max Havelaar van Multatuli. Een Fransman (Bellemin–Noël), een Engelse (Wright) en de Duitser Pietzcker geven hiervan, sterk uiteenlopende, interpretaties. Het verhaal heeft, kort samengevat, de volgende inhoud. Aan de vader van de hoofdpersoon wordt (in deze koloniale tijd) driemaal achtereen een buffel ontnomen, waaraan de zoon (Saïdjah) steeds zeer gehecht was geraakt. Nadat de vader was weggevlucht, vertrekt Saïdjah, na een belofte van trouw aan zijn vriendinnetje Adinda, om geld te verdienen om buffels te kunnen kopen. Na terugkeer vindt hij haar gedood, en pleegt zelfmoord door zich te werpen in de bajonetten van de soldaten.
Het aardige van de drie interpretaties van dit verhaal is dat zij vanuit drie verschillende perspectieven zijn opgezet. Het eerste perspectief (van Bellemin–Noël) is gecentreerd rondom de inhoud en de thema’s van het verhaal. De interpretatiesleutel is de oedipale figuur (moeder–buffel–Adinda in relatie tot Saïdjah en een abdicerende vader). Het tweede perspectief (van Wright) werkt vanuit de tegenoverdracht, te weten de plaats van de lezer. De tekst dwingt de lezer een bepaalde plaats in te nemen (die van de liberale negentiende–eeuwer) en de interpretator moet proberen buiten deze, hem opgedrongen plaats, te treden. De interpretatiesleutel betreft hier de vormen van machtsuitoefening of kolonisatie.
De derde bijdrage (van Pietzcker) maakt gebruik van de voorgaande twee perspectieven, maar stelt verder de relatie van Multatuli tot zijn verbeeldingswereld centraal: het overdrachtsgezichtspunt. Hier gaat het vooral om de narcistische en symbiotische elementen, in het verhaal en bij Multatuli zelf.
Zo biedt dit boek, hoewel het als congresverslag slechts een reeks artikelen bundelt, een bijzonder aardige oriëntatie in de psychoanalytische literatuurbeschouwing. Verschillende theoretische invalshoeken worden hierin belicht, literaire genres worden er geduid, en diverse interpretatiemogelijkheden (vanuit thematisch, overdrachts– en tegenoverdrachtsgezichtspunt) worden geëxemplificeerd.
Wie daarnaast een completer overzicht wil van de benaderingen en terreinen van de moderne psychoanalytische literatuurbeschouwing, wordt verwezen naar het zeer instructieve boek van een der redacteuren van deze bundel, W. Schönau, Einführung in die psychoanalytische Literaturwissenschaft, (Stuttgart, Metzler, 1991). Dit biedt een zeer compleet overzicht van dit terrein in systematisch en historisch opzicht, en geeft een goede indruk van de omvangrijke wetenschappelijke produkties op dit gebied, waartoe de onderhavige bundel op een stimulerende wijze inleidt.