Psychotherapeutische behandelingen bij volwassenen zijn doorgaans individueel gericht. Cliënten melden zich individueel aan en verwoorden hun problemen in individuele termen. Tijdens de therapie praten de cliënten echter niet alleen over zichzelf, maar juist ook over anderen. Voor veel cliënten is de partner de belangrijkste persoon in hun leven - ten goede of ten kwade. In dit artikel betogen wij dat het nuttig is de partner bij een psychotherapie te betrekken. Onze focus ligt hierbij dus op cliënten die een partner hebben. Onze theoretische oriëntatie hierin is de hechtingstheorie (Bowlby, 1988) en de daarop gebaseerde Emotionally Focused Therapy (Johnson, 2004; Furrow e.a., 2011).
Hoewel cliënten geneigd zijn hun problemen te individualiseren, staat die individuele problematiek zelden op zichzelf. We zijn beïnvloed door onze opvoeding, onze omgang met anderen en de interactie met onze partner. Blauwdrukken van vroeger herhalen zich in het heden en kunnen problemen geven, maar bieden ook een kans op herstel in het hier en nu. De partnerrelatie zien wij als een hechtingsrelatie die een belangrijke helende factor is in het herstel van de psychische klachten. We bepleiten om de partner te betrekken bij de therapie, zodat de voedingsbodem voor verandering optimaal wordt.
Door de interactiepatronen tussen cliënt en partner in beeld te brengen, creëren we een relationeel kader om naar de (individuele) pathologie te kijken. Zo wordt begrijpelijk dat onveiligheid in de relatie (angst voor verlies van de relatie) paniek veroorzaakt bij de cliënt, wat de individuele klachten negatief beïnvloedt. Het uitblijven van een positieve respons van de partner bestendigt dit patroon. Door de partnerrelatie te versterken, kunnen individuele klachten verminderen. Partners coreguleren hun affect en hebben dus een grote invloed op elkaar. In een partnerrelatie creëren de partners veiligheid bij elkaar en daarmee reguleren zij wederzijds hun stressniveaus (Snyder e.a., 2006).
In een gezonde relatie is er sprake van effectieve afhankelijkheid: de partner is er voor je als je angstig of ziek bent, maar er is ruimte voor individualiteit als er geen nood is. Bowlby (1962, 1973) beschreef deze ‘verbondenheid in autonomie’ of ‘autonomie in verbondenheid’ als karakteristiek voor de levensloop van de mens. Ook in de volwassenheid behoort het tot het normale repertoire om geborgenheid te zoeken bij een hechtingsfiguur, als de innerlijke steun te kort schiet. Hazan en Shaver (1987) en Mikulincer en Shaver (2008) beschrijven op basis van hechtingsonderzoek een model waarin waargenomen dreiging leidt tot het activeren van het hechtingssysteem van de cliënt. Bij een adequate respons van de partner zal de stress afnemen en de rust weerkeren. Maar indien er geen respons van de partner volgt, dan leidt dat ofwel tot een hyperactiverende strategie waarbij de cliënt alles in het werk stelt om de partner te bereiken, ofwel tot een deactiverende strategie (Cassidy & Kobak, 1988) waarbij de cliënt het zoeken naar steun staakt en emotioneel afstand neemt van de partner. Deactivering van het hechtingssysteem is een vorm van zelfbescherming om verdere pijn te voorkomen.
In tijden van nood is er een appel op de relatie: ben je er voor mij nu ik je nodig heb? De kwaliteit van de relatie bepaalt of hieraan voldaan kan worden.
Hoe beter de relatie, des te meer veerkracht ieder heeft om problemen te hanteren. En omgekeerd: hoe beter mensen in staat zijn hun problemen te hanteren, des te beter de relatie. Uit onderzoek blijkt dat individuele therapie minder effectief is als er ook sprake is van relatieproblemen (Whisman, 2001) en dat de kans op individuele pathologie groter is bij mensen die huwelijksproblemen hebben (Whisman, 1999). Er is dus een wisselwerking tussen individuele pathologie en relatieproblemen. Als voorbeeld hiervan is bekend dat vroegkinderlijk seksueel misbruik jaren later ook doorwerkt in de seksuele relatie tussen volwassen partners.
Als cliënten zich individueel aanmelden voor psychotherapie, willen ze soms hun partner ontzien en hun schaamtevolle kant liever alleen bespreken met de therapeut. De cliënt is bang voor afkeuring van de partner. De partner kan opgelucht zijn met de individuele therapie, vanwege de tijdelijke ontheffing van zijn taak (‘Even niet meer op mijn nek’). In beide gevallen is het belangrijk zicht te krijgen op de effecten van de individuele problematiek op de partnerrelatie; de cliënt trekt zich terug in een veilige haven met de therapeut en de partner geeft zijn taken aan de therapeut. De therapeut krijgt dan de rol van hechtingsfiguur. Dit is in veel gevallen ook erg nodig en nuttig.
Naast de vanzelfsprekende relevantie die individuele therapie heeft, lijkt het ons niet verstandig en niet lucratief om bij individuele problematiek die gevoed wordt door relationele problemen, dit individueel te bewerken in een overdrachtsrelatie met de therapeut. Wij pleiten hier voor een directe weg: het doorwerken in de partnerrelatie. De partner is immers de belangrijkste hechtingspersoon voor de cliënt. Door de partner bij de behandeling te betrekken, ontstaat er meer zicht op de interactiepatronen. De pijn van de cliënt zal juist in de partnerrelatie makkelijker zichtbaar worden, doordat de relatie zoveel betekent. Daar valt dus veel winst te behalen. Naast het ‘dunne’ verhaal dat de cliënt over zichzelf vertelt in individuele therapie, geeft het perspectief van de partner meer mogelijkheid voor verandering. De relatiedynamiek wordt dan gebruikt om de rollen ten opzichte van elkaar te veranderen en meer gelijkwaardigheid te krijgen.
Het betrekken van de partner bij een individueel traject is ook belangrijk om verandering te markeren. De verandering krijgt als het ware pas betekenis als die wordt gedeeld met de ander (Myerhoff, 1986). Ook kan de motivatie van de cliënt voor individuele behandeling juist groeien door de partner erbij te betrekken. Het betrekken van de partner bij de individuele therapie kan in allerlei vormen van intensiteit. In de volgende paragraaf bespreken we de praktische mogelijkheden hiervoor.
In de praktijk van de psychotherapie onderscheiden wij drie kaders om de partner te betrekken bij de psychotherapie. Het eerste kader omvat de psychodynamiek van de cliënt (inzichtgevende behandeling). Daarbij zijn er verschillende overwegingen om de partner bij het therapieproces te betrekken. Het tweede kader omvat de symptomen van de cliënt (klachtgerichte behandeling). Het derde kader is het interactionele kader (partnerrelatietherapie), waarin we de symptomen van de cliënt verbinden aan de interactiepatronen in de partnerrelatie.
Als de individuele therapie de homeostase in de relatie dreigt te verstoren en de partnerrelatie onder druk komt te staan, kan de therapeut in samenspraak met cliënt besluiten de partner uit te nodigen. Als bijvoorbeeld de cliënt steeds meer ageert en dreigt met scheiding, dan voelt de therapeut dat er een ontsporing plaatsvindt en dat de visie van therapeut en cliënt op de partner negatief wordt; door de therapie wordt de afstand tot de partner dan groter. De therapeut wordt het verhaal van de cliënt ingezogen. Als we dan nalaten de partner bij de therapie te betrekken, dan kunnen deze processen de partner of de relatie beschadigen. Als we de partner uitnodigen zijn visie op het probleem te geven, dan laat dat een andere werkelijkheid zien en helpt dat zowel cliënt als therapeut om het therapieproces bij te sturen. De reactie van de cliënt kan begrepen worden als deel van de interactie met de partner. De reactie van de partner kan eveneens begrepen worden in termen van deactivering of hyperactivering van zijn hechtingssysteem: uit angst gaan aanklagen bij de therapeut (hyperactivering) of zich steeds meer terugtrekken en niets willen weten (vermijding, deactivering) waardoor de angst bij cliënt toeneemt.
Als de individuele therapie stagneert - er gebeurt niets - kan het betrekken van de partner tevens een goede manier zijn om beweging te krijgen. Wellicht heeft de partner een probleembestendigende rol en is het zaak dat samen te verhelderen. De structuur van de relatie is dan vaak georganiseerd geraakt rondom het probleem.
Als een cliënt in individuele therapie vooral over de partner praat - therapie gaat niet over de cliënt - dan krijgt de therapeut geen aanknopingspunten en komt er geen mentaliserend, introspectief proces op gang. De therapeut merkt dat hij geïrriteerd raakt en krijgt het proces niet goed bijgestuurd.
Een partner kan zelf initiatief nemen en contact opnemen met therapeut om meer betrokken te worden bij therapie. Ook hierin nemen we de inzichten vanuit de hechtingtheorie mee: de partnerrelatie is voor de partner een hechtingsrelatie. Zodra die relatie bedreigd wordt, loopt de angst voor verlies op en gaat de partner reageren. Dat is niet uit een behoefte aan controle of gemanipuleer van de partner, maar uit de behoefte aan betrokkenheid en verbinding. Zeker als er sprake is van ernstige psychopathologie is dat zeer voorstelbaar en wil de partner advies, informatie en psycho-educatie over hoe met de ziekte om te gaan. Als er vanaf het begin van de behandeling ruimte is gemaakt voor de partner, dan is er een relationeel kader waarop teruggegrepen kan worden. Als dat kader niet eerder uitdrukkelijk gemaakt is, komt de therapeut in een ethisch dilemma en beroept zich soms op het beroepsgeheim en op privacyregels. De therapeut voelt zich onder druk gezet en de partner voelt zich niet gehoord.
Ten slotte kan cliënt zelf verzoeken de partner te mogen meenemen. De cliënt ervaart dat hij zijn standpunt niet over het voetlicht krijgt bij de partner en hoopt op steun van de therapeut om dat te verhelderen aan de partner. Belangrijk voor de therapeut is dan om zich niet voor het karretje te laten spannen, maar voor beide partijen beschikbaar te zijn.
Er zijn behandelinhoudelijke redenen om de partner te betrekken bij een klachtgerichte behandeling. Baucom e.a. (2013) hanteren een model om onderscheid aan te brengen tussen een aantal partnerinterventies. Zo kan:
– |
informatie van de partner nodig zijn voor therapeut en cliënt;
|
– |
psycho-educatie over de stoornis aan partner onontbeerlijk zijn;
|
– |
de partner ingeschakeld worden als hulpcoach voor therapeut en cliënt, om (gedrags)therapeutische interventies thuis te ondersteunen.
|
Dit continuüm van mogelijke behandelkaders loopt van strikt individuele therapie naar partnerrelatietherapie.
Partner als informant.Het betrekken van de partner levert een extra perspectief over het ontstaan en de mogelijk (systemische) factoren die de klachten onderhouden. De rol van de partner is dan die van informant. Het is verrijkend om de individuele en medisch diagnostische zoekschema’s te verbreden met vragen over systemische circulaire processen, gericht op patronen rondom de klachten. De therapeut richt zijn interview en interventies tijdens de taxatie zoveel mogelijk op het zoeken naar overeenstemming tussen de partners en het verkrijgen van een helder beeld over de systemische context.
Partner als hulpcoach.Symptomen van de cliënt leveren bij de partner vaak spanning op (Beach, 2006). Informatie over wat de individuele therapeut doet en wat de partner kan bijdragen aan het verminderen van de relationele spanning en aan het welslagen van de therapie, wordt over het algemeen zeer gewaardeerd.
De therapeut neemt een expertpositie in en zal het gedrag van beiden normaliseren. Dit geeft rust, hoop en motivatie om verder gaan. Ongewilde bekrachtiging van het vermijdingsgedrag van de cliënt door de partner (ofwel symptoomaccommodatie; Shafran e.a., 1995; Baucom e.a., 2013) kan via psycho-educatie herkend en verhelderd worden, waarbij de partner advies krijgt hoe anders te handelen zodat het vermijdingsgedrag doorbroken kan worden. De partner heeft hierin de rol van ‘hulpcoach’ (Baucom e.a., 2013).
Partner als onderdeel van het relationele patroon.Een echtpaar kan stranden in demoralisatie, waarin de therapeut geen beweging krijgt. Meestal is er dan sprake van een destructief relationeel patroon waarvan de klachten onderdeel zijn geworden en dat in een enkel taxatiegesprek niet in zijn volle omvang te begrijpen is. De klacht organiseert de interactie eromheen en partners kunnen zelf niet uit het patroon stappen. In dit stadium is het nodig dat beide partners hun eigen positie samen onder de loep nemen. In het ideale geval zijn individuele therapie en relatietherapie op elkaar afgestemd en kunnen de resultaten van de ene therapie de andere therapie verder helpen.
In Emotionally Focused Therapy(EFT) wordt dit probleemgedrag gezien als een destructieve interactiecirkel die wordt aangejaagd door onderliggende gevoeligheden en pijnlijke ervaringen. De cirkel is de vijand die gezamenlijk bestreden moet worden. Indien de partners daartoe bereid zijn, is die bereidheid een stap in de richting van gezamenlijke therapie.
Partnerrelatie-therapie.Als beide partners ten volle erkennen relatieproblemen te hebben en ieder ook een eigen verantwoordelijkheid neemt om daarmee aan het werk te gaan, kan een relatietherapie starten. Ook de partner ‘zonder de individuele klacht’ brengt eigen issues in die samenhangen met de relationele problemen. De partnerrelatie wordt door beiden gezien als belangrijk om in te investeren en de destructieve interactiepatronen worden verhelderd, doorbroken en de hechtingsband wordt versterkt. In dit geval is verwijzing naar een systeemtherapeut geëigend.
Combinatie individuele therapie en partnerrelatie therapie. De algemene regel is dat verschillende therapievormen (individu, echtpaar/gezin) - parallel aan elkaar - ieder hun eigen therapeut hebben (Weeks e.a., 2005). Binnen een EFT-echtpaartherapie bieden we soms een enkele individuele sessie aan bij dezelfde therapeut, om individueel gevoelens te onderzoeken die verder in de relatietherapie worden ingebracht. Dit kan alleen wanneer beide partners met dit kader hebben ingestemd en duidelijk is onder welke voorwaarden dit gebeurt (geen geheimen!).
In alle gevallen blijft het belangrijk aandacht te houden voor het evenwicht tussen het individuele kader en het relationele kader. Hoe eerder een individueel werkende therapeut de partner betrekt, des te gemakkelijker het is voor het individuele en relationele therapieproces. Bij een verwijzing naar een systeemtherapeut moet afgesproken worden wie welk deel van de behandeling op zich neemt en hoe de afstemming verloopt.
De verschillende overwegingen om de partner bij de therapie te betrekken kunnen worden geïllustreerd in een casus uit de ambulante (vrijgevestigde) praktijk van de tweede auteur (JZ).
Sandra (40) heeft depressieve klachten. Zij is een gesloten vrouw, met een negatief zelfbeeld. Ze is haar werk kwijtgeraakt en vorig jaar is haar vader overleden, nadat ze hem jarenlang verzorgde. Recentelijk had ze een auto-ongeluk. Sandra is zich steeds meer uit de buitenwereld gaan terugtrekken en is, zoals ze het uitdrukt, ‘apathisch’ geworden. Tijdens eerdere individuele therapie kwam ook terloops de negatieve houding ten opzichte van haar man ter sprake. Ze voelt dat haar huwelijk mislukt is. In het eerste gesprek komt de relatie ter sprake. Ik vermoed dat haar klachten niet alleen een symptoom zijn, maar ook bijdragen aan het ondermijnen van het steunsysteem thuis en de hechtingsband met de partner (Denton & Coffey, 2011). Ik leg haar uit dat de zienswijze van de partner belangrijk is om een nieuwe therapiestart te maken (niet alleen individueel maar ook relationeel).
Eerste stap richting betrekken van partner: helpen bij de taxatie.
Sandra komt bij het volgende gesprek samen met haar partner André, een kleine gedrongen man. Ik zie een andere Sandra dan vorige keer. Met felle ogen en woorden bekritiseert zij André dat hij er niet voor haar was op momenten dat zij hem nodig had: het auto-incident en bij het overlijden van haar vader: ‘Hij is altijd maar aan het werk.’ André ondergaat de tirade lijdzaam en praat verontschuldigend. ‘Ik kan haar niet helpen. Ik doe het toch nooit goed en ja, dan laat ik het maar …’ Hij voelt zich moedeloos en gecontroleerd. Hij beveiligt zichzelf door afstand te nemen. Door zich te richten op het behoud van zijn bedrijfje, waarmee het niet goed gaat. En soms door een snauw te geven. Sandra vertrouwt niet meer op André en twijfelt steeds meer aan zichzelf. André twijfelt ook: zijn goede bedoelingen worden niet gezien. Beiden voelen zich eenzaam.
Door de partner uit te nodigen, ziet de therapeut dat symptomen contextafhankelijk zijn; er ontstaat een breder begrip van het symptoomgedrag. In geval van Sandra wordt helder dat ze meer is dan de ‘apathische’ vrouw, maar ook hoe krachtig en fel zij haar partner tracht te bereiken, die op zijn beurt alleen maar meer afstand neemt en af en toe een felle reactie teruggeeft.
Ik vat de taxatie samen en stap - met hun instemming - over op een op maat gesneden psycho-educatie, door de uiteenlopende en zich versterkende stressreacties te benoemen, evenals de manier waarop zij met elkaar in een negatief interactiepatroon zijn terechtgekomen.
Sandra en André herkennen dit en er komt ruimte voor een ander perspectief. Beetje bij beetje vertellen ze van de voortdurend verkeerde interpretaties en onwetendheid over elkaar. André had veel meer last van het overlijden van haar vader dan hij liet merken. Hij wilde haar niet belasten. Na het auto-incident wilde hij veel voor haar regelen, maar hij voelde zich overbodig. Het is voor Sandra nog niet geloofwaardig, ze heeft argwaan, maar het onderstreept het besef bij beiden, dat zij op essentiële, emotionele momenten weinig met elkaar uitwisselen. Zij hebben een destructief patroon gecreëerd, waarin spanningen niet geuit worden en waarin ieders negatieve zelfgevoel versterkt wordt. Sandra en André vinden dit beiden een probleem, maar André ziet Sandra nog steeds als het probleem. Hij wil geen relatietherapie.
Het narratief dat ik met Sandra en André heb ontwikkeld vanuit de psycho-educatie dient als basis voor een behandelplan waarin niet alleen een individuele component zit - het doorbreken van de zelfdepreciatie, Sandra’s hoge eisen, haar verlieservaringen en inactiviteit - maar ook krijg ik nadrukkelijke instemming van beiden om dit destructieve relationele patroon verder te onderzoeken en te bezien of ze elkaar op een adequatere manier kunnen helpen.
André is hiermee ook medeonderzoeker geworden; de partners worden elkaars ‘hulpcoach’, met als doel hun samenwerking te versterken. Beiden hebben verschillende stress-coping-strategieën en ieders afzonderlijke strategie werkt vaak bekrachtigend voor elkaar. De hyperactieve strategie waarmee Sandra zich staande houdt - boosheid, bekritiseren van André - werkt bevestigend voor André in de deactiverende strategie die hij meestal hanteert: zich terugtrekken, niets van zich laten horen, hard werken om er met het bedrijfje weer bovenop te komen en bij tijd en wijle even fors boos worden, om zich vervolgens opnieuw terug te trekken. Beiden geven elkaar op deze wijze signalen, waarbij het negatieve zelfbeeld en het beeld van de partner worden benadrukt (‘Zie je wel …’).
Na enkele individuele gesprekken met Sandra zie ik ze weer samen. Ze benoemen uit zichzelf een voorval waaruit het destructieve patroon blijkt, maar nieuw is dat beiden nu openlijke verwijten maken. Door middel van gevoelsreflecties en validaties wordt hun beider mentaliserend vermogen aangespoord en kan het patroon op een rustiger wijze onderzocht worden. Ik gebruik hierbij metaforische taal die ik ontlok bij Sandra en André. Voor André is Sandra vaak een ‘boormachine’ die tracht in hem door te dringen. Dit kan Sandra accepteren - ‘Ja, zo kan ik ook wel zijn’ - mede dankzij een complementair beeld: voor haar heeft André een forse ‘Tefal-laag’. Dat kan André op zijn beurt goed herkennen; het is simpelweg zijn beschermlaag. En boren op een dikke gladde Tefal-laag, dat werkt nauwelijks.
Door het metaforische spel kunnen beiden een humor- en compassievolle beschouwende positie innemen. Door de externalisatie (White & Epston, 1991) wordt de angel uit de conflicten gehaald: het zoeken naar de ‘dader’ stopt.
Beiden zien het dilemma in een duidelijk beeld: steeds meer terugtrekken van André, ‘moedeloos zuchtend’ proberen van Sandra, waarbij zij haar negatieve zelfbeeld steeds bevestigd ziet en depressieve symptomen die zich verder ontwikkelen. En eenzaamheid van beiden. ‘We zitten gevangen, we moeten elkaar bevrijden’, is de rake typering van André.
Het volgende logische werkkader is een combinatie van individuele en relatietherapie; naast de individuele therapie met Sandra is bij beiden meer vertrouwen en motivatie voor de relatietherapie ontstaan. Vanuit het besef dat ze dit destructieve relationele patroon samen willen doorbreken, nemen ze het risico om hun kwetsbare, onderliggende gevoelens en behoeften te exploreren en daadwerkelijk met nieuw gedrag te experimenteren, door dit rechtstreeks uit te spreken naar hun partner.
Zo kan André zijn angst uitspreken dat hij zich soms mislukt voelt en met lede ogen aanziet hoe Sandra worstelt. Juist het uitspreken van deze angst werkt voor Sandra verbindend. De emotionele verzachting die vervolgens bij Sandra optreedt kan haar doen stilstaan bij haar angsten. Als André daar betrokken naar luistert en Sandra zich gehoord voelt en zich met hem verbonden voelt, is hij erg verbaasd. Hij kan zich bijna niet voorstellen dat dit is wat ze nodig had. Het is veel simpeler dan hij dacht. ‘Meer niet?’, is nog zijn vertwijfelde reactie.
In de klinische setting is sprake van een cliënt die is opgenomen voor behandeling in een klinische omgeving en een partner die dat niet is. De volgende uitwerking is gebaseerd op de ervaringen van de eerste auteur (KW) in het Centrum voor Psychotherapie (CVP), onderdeel van Pro Persona te Lunteren. In het CVP worden de partners nadrukkelijk betrokken bij de behandeling van de cliënt, vanaf de intake, tijdens de behandeling en in de nazorg. De behandeling omvat diverse vormen van psychotherapie, waaronder groepstherapie en creatieve therapie. De opgenomen cliënten zijn sterk gemotiveerd en hun partners - indien aanwezig - zijn soms overmatig betrokken, maar soms ook uitgeput. Omdat de nood erg hoog is, zijn cliënten en partners ook bereid grote stappen te zetten en grote investeringen te doen in het herstel van hun problematiek en in hun partnerrelatie. De partner-relatietherapie is mogelijk in groepsverband (meer paren gezamenlijk) en als paar apart.
Claartje wordt aangemeld bij het CVP met langdurige angst- en paniekklachten en is gediagnosticeerd met een depressie en een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Zij is diverse malen ambulant behandeld, zonder blijvend goed resultaat. Claartje heeft jarenlang alles alleen gedaan en kon zich onder de omstandigheden redelijk redden. Toen ze Jeroen ontmoette was zij een sterke, autonome vrouw met cynische humor. In de loop van de relatie met Jeroen hechtte zij zich meer aan hem. Toen hij door zijn baan werd uitgezonden naar het buitenland, stortte ze helemaal in. Ze kreeg angst- en paniekaanvallen en ging hem enorm claimen. Hij besloot toch naar het buitenland te gaan en werd vervolgens voortdurend onder druk gezet door een huilende, paniekerige en dwingende Claartje in Nederland, die hem met klem verzocht terug te komen. Jeroen kwam eerder terug en vanaf dat moment raakten ze samen verstrikt in een emotionele claim, waarbij hij zich probeerde te beschermen tegen haar overweldigende emoties en boosheid door enige afstand te nemen en zich terug te trekken.
De ouders van Claartje zijn uit beeld. Claartje wil absoluut niet dat zij worden uitgenodigd voor de intake, want ze heeft al jaren geen contact met hen. Ze heeft hun ook niets verteld over de opname.
Tijdens de intake vindt in de regel een systeemgesprek plaats met de partner, ouders of andere belangrijke personen. In het systeemgesprek maken we een inschatting van de systemische context en we beoordelen de kans op verstoringen van de systeemcontext die tijdens de behandeling kunnen optreden. Bovendien inventariseren we de hulpbronnen die we samen met de cliënt in de behandeling kunnen benutten.
Claartje wordt uiteindelijk opgenomen omdat de situatie thuis niet meer hanteerbaar is. Ze is erg depressief en gedissocieerd. Jeroen is heel blij met de opname, omdat hij thuis geheel uitgeput geraakt is van het voortdurend beschikbaar en alert zijn om crises te bezweren.
Tijdens de behandeling werkt Claartje aan haar individuele problematiek van emotionele verwaarlozing, wantrouwen, emotieregulatie, identiteitsproblemen en angsten. Zij doet dat in de groepstherapie, sociotherapie, creatieve therapie, psychomotore therapie en in familieopstellingen. Ook doet Claartje mee aan systeemtherapie: in een ‘normale’ vorm met een systeemtherapeut, waarbij de omgeving van de cliënt (bij haar dus enkel Jeroen) betrokken wordt, en een partnerrelatiegroep (PRT-groep) met vier stellen en twee systeemtherapeuten. Deelname van de partners aan die laatste groep is verplicht.
In de therapie van Claartje gaat het voortdurend over Jeroen en over hoe hij - door zich terug te trekken - de gedachte bij haar oproept dat ze niet de moeite waard is, met alle heftige emoties van dien. Ze kan zich niet voorstellen dat hij bij haar blijft. Alle gedrag van Jeroen wordt ook vanuit dat perspectief waargenomen. Ze provoceert hem ook door boos en afwijzend te worden en alle hulp die ze vraagt direct ook weer af te wijzen. Dit geeft hem gevoelens van wanhoop en machteloosheid, want hij doet vreselijk zijn best om haar te helpen.
De problematiek van Claartje, die zijn oorsprong veel vroeger heeft (in haar gezin van herkomst), wordt geactualiseerd in de relatie met Jeroen. Het ontbreken van contact met haar ouders maakt het moeilijk om in die context de relaties te herstellen. De lading komt dus volledig bij Jeroen te liggen.
Claartje: ‘Mijn partner snapt mij niet en hij kan mij niet helpen. Ik vertrouw er niet op dat hij bij me blijft, ik ben een zeurpiet en een lastpak. Ik ben gek en heb een stoornis. Niemand kan mij echt begrijpen. Het is maar beter dat ik doodga, want ik ben iedereen tot last. Mijn partner doet alleen zijn eigen dingen en staat niet voor me klaar.’
In de psychotherapiegroep wordt alleen het perspectief van de opgenomen cliënt gehoord, en er kan dan een eenzijdig beeld ontstaan waarin de groepsgenoten het voor de cliënt opnemen en haar stimuleren om ‘assertief te worden en de partner nu eens eindelijk de waarheid te zeggen’. De realiteit is vanzelfsprekend veel meer meerzijdig!
Jeroen: ‘Ik sta hier buiten en mijn vriendin is opgenomen. Ik hoor niets van de behandeling en ik begrijp niet waar ze in al die sessies mee bezig is. Het voelt angstig en bedreigend om haar achter te laten en niet te weten wat ze over me vertelt. Ik wil weten wat er in haar omgaat. Ik probeer haar op te vangen als ze terugkomt na een zware dag; dan is ze vaak emotioneel ontregeld. Ze huilt of is erg stil en teruggetrokken. Ik kan mijn eigen leven nauwelijks nog leiden, want als ik ’s avonds uit wil gaan, dan is ze alleen en dat wil ze niet. Moet ik nu wel of niet mijn eigen dingen blijven doen?’
In de PRT-groep komen deze dilemma’s van de ‘buitenpartners’ aan bod. Partners hebben grote behoefte om betrokken te worden bij de therapie van de opgenomen cliënt/partner. Ze hebben jarenlang getobd met een moeilijke interactie en door de opname komt er ruimte, met tegelijkertijd de kans dat er veranderingen zullen optreden in de cliënt en daarmee in de relatie. Het is opmerkelijk dat alle ‘buitenpartners’ aanvankelijk als hulp- of cotherapeut in de groep zitten, maar na enkele sessies al merken dat het zinnig is om te kijken naar de patronen in hun relatie en hoe die juist versterkend of ontregelend werken. Partners vinden het behulpzaam om meer te begrijpen van hun emotionele reactie op elkaar, gaan meer van zichzelf begrijpen en van de ander. Het leren mentaliseren over de emotionele gebeurtenissen geeft hun houvast voor toekomstige conflictsituaties. In die zin wordt de partnerrelatietherapiegroep ook een groep voor beiden en vervalt daarmee het onderscheid tussen gezond en ziek zijn. De herkenning bij de andere stellen is enorm belangrijk. Het normaliseert de ervaringen (‘Ik ben niet echt gek dat ik hier niet tegen kan’).
Als partners zich jarenlang belaagd voelen door het emotionele appel van de cliënt, kunnen ze zich uit zelfbescherming heftig afgrenzen, zodat ze niet meer beschikbaar zijn en niet meer responsief kunnen reageren op de noden van de cliënt. Deze partners zijn blij dat de cliënt ergens wordt opgenomen en dat de verantwoordelijkheid even overgenomen wordt. De cliënt denkt veelal zeer negatief over de partner en de relatie; de deelname aan de PRT-groep verloopt vaak traag en met tegenzin. Als de partner uiteindelijk in de PRT-groep aan de slag gaat, wordt vaak zichtbaar dat de afwerende houding gebaseerd is op onderliggende wanhoop en gekwetstheid van de partner. Het is dan voor de partner erg prettig om een veilige plek te hebben en weer toenadering te zoeken tot de cliënt.
Cindy is een heftige agerende vrouw met een harde stem. Haar partner Rolf kan haar toon niet meer verdragen. Cindy scheldt hem vaak uit en hun ruzies escaleren. Er is sprake geweest van huiselijk geweld - waarbij zij slaat - en van alcoholgebruik. Rolf komt geharnast in de groep en zegt geen zin meer te hebben de kop van jut te zijn. Uiteindelijk blijkt hij zich angstig en eenzaam te voelen in de relatie en heeft hij veel behoefte aan waardering en genegenheid; hij durft daar echter niet om te vragen, uit angst voor afwijzing. Hij heeft zich overmatig afgegrensd van Cindy, om zelf op de been te blijven en de zorg voor de kinderen te kunnen overnemen. Zijn afstand maakt Cindy angstig en achterdochtig, en versterkt haar gevoel van waardeloosheid. Ze is bang dat hij haar verlaat. Door naar elkaar uit te spreken dat ze verlangen naar nabijheid en dat ze beiden bang zijn de ander te verliezen, komt er verzachting. Vooral Rolf heeft validering van de therapeut nodig om ruimte te nemen.
Het is van belang de partner snel te betrekken bij de complexe behandeling van een individuele cliënt, bijvoorbeeld wegens persoonlijkheidsstoornissen. De betrokkenheid van de partner biedt een ander perspectief op de problemen, geeft hoop op verandering en versterkt de motivatie bij beiden. Het is bemoedigend dat de cliënt er niet alleen voor staat, en dat de partner zich medeverantwoordelijk voelt voor het veranderen van het relationele patroon. Cliënten hebben vaak een ingesleten patroon van zelfdepreciatie en voelen zich overmatig tekortschieten. Het is daarom nuttig om samen met de partner naar ingesleten reactiepatronen te kijken, zowel in de partnerrelatie als in verhouding tot anderen. In sommige gevallen kan blijken dat de rek eruit is en de relatie geen stand houdt. Ook dat is een belangrijke uitkomst, na jaren van tobben en onduidelijkheid. Het verhelderen van de ingesleten patronen geeft ruimte voor een eigen perspectief en leidt soms tot nieuwe stappen.
Zolang de partner nog niet betrokken is bij de therapie en zich veel zorgen maakt over de cliënt, zoekt deze vaak telefonisch contact. Dat wordt door behandelaars soms als lastig ervaren, omdat het voelt als controleren. Het gedrag is echter begrijpelijk als dit gezien wordt vanuit het hechtingsperspectief: angstige partners zoeken toenadering tot de therapeut om te helpen en gerustgesteld te worden. Als partners eenmaal actief bij de therapie betrokken zijn, dan neemt dit gedrag vaak af en kunnen deze gevoelens constructief bewerkt worden. Veranderen gaat niet vanzelf, ook niet voor de partner. De partner heeft steun nodig van de therapeut om zichzelf een positie te geven.
Veranderingsprocessen die zich in de opgenomen cliënt voltrekken, kunnen binnen de partnerrelatietherapie geïntegreerd worden. In het klinische vignet gaat dat over het doorwerken van oude pijn en ingesleten reactiepatronen die zich herhalen in de psychotherapiegroep. In deze groep wordt de eigen problematiek geactualiseerd en bewerkt. De cliënt kan dit in de partnerrelatie verder integreren. In het ambulante vignet gaat het over het optimaal benutten van de relationele context van de cliënt, zodat symptomen niet ongewild bekrachtigd worden.
Uit meta-analyses en systematische reviews van wetenschappelijk onderzoek blijkt dat paargerichte interventies een gunstiger effect hebben dan individuele therapie, bij de behandeling van diverse stoornissen en problemen, zoals depressie (voor uitgebreide besprekingen zie Van Oenen e.a., 2012; Baucom e.a., 2013). In de behandeling van angststoornissen is de kwaliteit van de partnerrelatie bepalend gebleken voor het succes van de behandeling (Byrne e.a., 2006). Byrne e.a. bevelen mede daarom aan de partner te betrekken in de reguliere intakeprocedure en bij relatieproblemen altijd relatiegerichte behandelprogramma’s aan te bieden. Bij depressieve stoornissen blijkt een combinatie van antidepressieve medicatie en van echtpaarbehandeling met EFT tot betere resultaten te leiden dan behandeling met alleen medicatie (Denton e.a., 2012; Dessaulles e.a., 2003).
Als niet alleen de cliënt behandeld wordt maar ook de partner en/of gezinsleden, dan leidt dat tot aanzienlijke kostenbesparing voor de ggz en tot een groter rendement van de behandeling (voor een bespreking zie Baucom e.a., 2013).
Samenvattend komen wij tot de volgende aanbevelingen.
– |
Nodig de partner uit tijdens de intakefase, om later flexibel te kunnen inspelen op wat therapeutisch nodig is.
|
– |
Plan regelmatig gesprekken met de cliënt en met de partner erbij (als tussentijdse evaluatie en om bij de partner de vinger
aan de pols te houden).
|
– |
Nodig de partner uit als therapie stagneert.
|
– |
Haal bij sterke overdracht (idealiseren) de partner erbij, om de intensiteit te reguleren en de verhoudingen te normaliseren.
|
– |
Streef ernaar cliënt en partner een gelijkwaardige positie te geven.
|
– |
Ondersteun de partner als hulpbron voor de cliënt bij ernstige individuele problematiek (zoals een bipolaire stoornis of depressie).
|
– |
Kader de partnerrelatie als veilige haven, waarnaar de cliënt (en de partner) steeds terug kunnen keren.
|
– |
Zorg ervoor dat partner zich betrokken en gezien weet door de therapeut.
|
– |
Maak een helder kader voor therapeut, cliënt en partner (‘Wat doen we hier en wat kan ieder verwachten?’).
|
– |
Onderzoek symptomen op de relationele betekenis en wees gespitst op onbedoelde bekrachtiging van symptoom (Baucom e.a., 2013) door de partner.
|
– |
Bewaar geen geheimen tussen cliënt en partner. Wees open naar beiden en laat je niet ‘inzuigen’, trianguleren of partij worden
van de een tegenover de ander. De partner kan zich daardoor ‘gedemoniseerd’ voelen.
|
– |
Laat niet onbegrensd passeren dat de partner zich gaat gedragen als cotherapeut die cliënt komt inleveren of komt vertellen
hoe het zit.
|
– |
Sluit de partner niet buiten; verwaarloos deze niet!
|
In dit artikel hebben we gepleit voor het betrekken van de partner (indien aanwezig) bij de psychotherapeutische behandeling. Vaak kan dit beperkt blijven tot enige gesprekken, maar soms zijn er redenen om meer gesprekken te voeren. Het in een vroeg stadium uitnodigen van de partner stelt de psychotherapeut in staat daarover een inschatting te maken. Als er echt sprake is van vastgelopen relationele problemen, dan is verwijzing naar een systeemtherapeut op zijn plaats. Als dat niet zo is, dan kunnen gesprekken met de partner versnelling geven in de individuele psychotherapie.
We hopen in dit artikel te hebben aangetoond dat het concept van de partnerrelatie als hechtingsrelatie houvast biedt om de partner niet alleen te beschouwen als de ‘lastige ander’ maar als een mogelijke bron van steun en hulp, mits de relationele patronen in termen van gehechtheid worden begrepen en worden meegenomen in de therapie.
In de driehoek cliënt/partner/therapeut zijn er drie mogelijkheden: a partner en cliënt zitten op één lijn (de therapeut kan er buiten blijven), b therapeut en cliënt zitten op één lijn (de partner kan zich daardoor verwaarloosd voelen), en c therapeut en partner zitten op één lijn (de cliënt kan zich gepathologiseerd voelen). De therapeut moet zich te allen tijde bewust blijven van deze dynamieken en ze aangrijpen als opening tot verandering.